< Return to Video

Titel: Inleiding tot erfelijkheid

  • 0:00 - 0:05
    Lang voordat we wisten wat DNA was, hoe het
  • 0:05 - 0:07
    er uit zag, hoe het was gekopieerd, of voordat
  • 0:07 - 0:11
    we meiose konden waarnemen in de cel, was er
  • 0:11 - 0:15
    het algemeen besef dat nakomelingen het gevolg waren
  • 0:15 - 0:16
    van eigenschappen van hun ouders.
  • 0:16 - 0:22
    Stel we hebben een blauwogige man hadden - wacht, ik teken de blauwogige man hier
  • 0:22 - 0:27
    - die trouwt met een
  • 0:27 - 0:33
    bruinogige vrouw. Hier teken ik de bruin ogige vrouw.
  • 0:33 - 0:36
    Misschien moet ik het een beetje meer op een meisje laten lijken.
  • 0:36 - 0:39
    Als hij dus trouwt met een bruinogig meisje, dan zal hij in
  • 0:39 - 0:42
    de meeste gevallen (dat is als we met bruinogige meisjes
  • 0:42 - 0:45
    te maken hebben) zullen zij bruinogige kinderen
  • 0:45 - 0:47
    krijgen.
  • 0:47 - 0:50
    Ik zorg dat ze een kindje met bruine ogen krijgen.
  • 0:53 - 0:55
    En dat is iets... Ik bedoel, er zijn natuurlijk
  • 0:55 - 0:57
    duizenden generaties mensen, en we hebben
  • 0:57 - 0:58
    dit opgemerkt.
  • 0:58 - 1:01
    We merkten op dat kinderen op hun ouders lijken, dat ze
  • 1:01 - 1:05
    sommige kermerken overerven, en dat sommige kenmerken
  • 1:05 - 1:06
    andere overheersen.
  • 1:06 - 1:10
    Een voorbeeld daarvan is een donkerder kleur in
  • 1:10 - 1:12
    bijvoorbeeld haar of ogen.
  • 1:12 - 1:16
    Zelfs als de andere ouder een lichte pigmentatie heeft, blijkt
  • 1:16 - 1:18
    de donkere te overheersen, of soms krijg je eigenlijk
  • 1:18 - 1:20
    een mengeling, en dat zien we overal.
  • 1:20 - 1:23
    Nu is het bestuderen van wat doorgegeven wordt en hoe het
  • 1:23 - 1:27
    wordt doorgegeven is veel ouder dan het bestuderen van DNA,
  • 1:27 - 1:30
    dat eigenlijk ontdekt werd, of belangrijk werd in het
  • 1:30 - 1:31
    midden van de 20ste eeuw.
  • 1:31 - 1:33
    Dit werd lang daarvoor al bestudeerd.
  • 1:33 - 1:37
    En de vader van klassieke genetica en
  • 1:37 - 1:38
    erfelijkheid is Gregor Mendel.
  • 1:42 - 1:46
    Hij was eigenlijk monnik, en hij knoeide graag met planten
  • 1:46 - 1:49
    en kruiste ze om te zien welke kenmerken overgingen en welke
  • 1:49 - 1:51
    kenmerken niet doorgegeven werden om te begrijpen
  • 1:51 - 1:56
    hoe kenmerken van één generatie op de andere overgaan.
  • 1:56 - 2:02
    Dus als we dit doen, als we deze klassieke genetica bestuderen,
  • 2:02 - 2:05
    ga ik heel wat vereenvoudigingen maken,
  • 2:05 - 2:08
    want we weten dat de meeste niet kloppen voor de meeste
  • 2:08 - 2:11
    van onze genen, maar het geeft ons wat inzicht hoe we kunnen
  • 2:11 - 2:16
    voorspellen wat er kan gebeuren in komende generaties.
  • 2:16 - 2:21
    Dus de eerste vereenvoudiging die ik ga maken is dat
  • 2:21 - 2:25
    sommige kenmerken een soort van 'alles of niets' karakteristiek hebben.
  • 2:25 - 2:27
    En we weten dat dat bij veel kenmerken niet zo is.
  • 2:27 - 2:29
    Laat ons zeggen dat er in de wereld-- en dit is een
  • 2:29 - 2:35
    schromelijke vereenvoudiging --voor kleur van ogen,
  • 2:35 - 2:39
    veronderstel dat er twee allelen zijn.
  • 2:39 - 2:40
    Je weet nog wel wat een allel was.
  • 2:40 - 2:44
    Een allel is een bepaalde versie van een gen.
  • 2:44 - 2:48
    Laat ons zeggen dat je blauwe ogen kan hebben
  • 2:48 - 2:52
    of bruine ogen.
  • 2:52 - 2:55
    Dat we in een universum leven waar iemand alleen deze
  • 2:55 - 2:58
    twee versies van het gen voor kleur van ogen kan hebben.
  • 2:58 - 3:01
    We weten dat oogkleur veel ingewikkelder is dan dat, dus
  • 3:01 - 3:03
    dit is maar een vereenvoudiging.
  • 3:03 - 3:04
    En ik doe er nog een bij.
  • 3:04 - 3:14
    Laat ons zeggen dat, ik zeg maar wat, misschien voor grootte van tanden, dat is een
  • 3:14 - 3:18
    eigenschap die je in geen enkel gewoon biologieleerboek zal vinden,
  • 3:18 - 3:23
    en veronderstel dat er een kenmerk is voor grote tanden en
  • 3:23 - 3:28
    er een ander allel is voor kleine tanden.
  • 3:28 - 3:31
    En ik wil het onderscheid tussen een gen en een allel
  • 3:31 - 3:32
    heel duidelijk maken.
  • 3:35 - 3:38
    Ik had het over Gregor Mendel, and hij deed dit in de jaren 1850,
  • 3:38 - 3:42
    lang voor we DNA kenden of zelfs wat
  • 3:42 - 3:49
    chromosomen waren en hoe DNA doorgegeven wordt enz., maar
  • 3:49 - 3:53
    laten we eens in de microbiologie ervan duiken om het verschil
  • 3:53 - 3:54
    te begrijpen.
  • 3:54 - 3:56
    Ik heb dus een chromosoom.
  • 3:56 - 4:00
    Veronderstel dat op een bepaald chromosoom... Ik kies
  • 4:00 - 4:01
    hier een chromosoom.
  • 4:01 - 4:03
    Veronderstel dat dit een bepaald chromosoom is.
  • 4:03 - 4:05
    Laat ons zeggen dat ik deze van mijn vader heb.
  • 4:05 - 4:09
    En op dit chromossom is er hier een plaats--
  • 4:09 - 4:12
    we noemen dat de locus op dit chromosoom waar het
  • 4:12 - 4:15
    gen voor kleur van ogen zich bevindt-- dat is de plaats van
  • 4:15 - 4:17
    het gen voor de kleur van de ogen.
  • 4:17 - 4:19
    Ik heb twee chromosomen, één van mijn vader en één
  • 4:19 - 4:22
    van mijn moeder, dus veronderstel dat dit het chromosoom is
  • 4:22 - 4:23
    van mijn moeder.
  • 4:26 - 4:28
    We weten dat als ze gewoon in de cel zitten ze niet
  • 4:28 - 4:30
    zo netjes op een rij zitten in het chromosoom,
  • 4:30 - 4:33
    maar dit is alleen om het idee duidelijk te maken.
  • 4:33 - 4:36
    Stel dat dit homologe chromosomen zijn, ze bepalen dus
  • 4:36 - 4:37
    dezelfde genen.
  • 4:37 - 4:41
    Dus op dit gen van mijn moeder op diezelfde plaats
  • 4:41 - 4:46
    of locus, vind je ook het gen voor oogkleur.
  • 4:46 - 4:51
    Nu kan ik dezelfde versie van het gen hebben, en ik
  • 4:51 - 4:53
    zeg dat er maar twee versies van
  • 4:53 - 4:54
    dit gen zijn in de wereld.
  • 4:54 - 4:57
    Nu kan ik dezelfde versie van het gen hebben--ik ga
  • 4:57 - 4:59
    dit verkort noteren.
  • 4:59 - 5:01
    Ik schrijf een hoofdletter B-- Nee, ik doe
  • 5:01 - 5:02
    het andersom.
  • 5:02 - 5:04
    Ik ga een kleine b schrijven voor blauw en een
  • 5:04 - 5:07
    grote B voor bruin.
  • 5:07 - 5:11
    Het kan voorvallen dar dit een kleine b is en dit
  • 5:11 - 5:13
    kan een grote B zijn.
  • 5:13 - 5:17
    En dan kan ik schrijven dat mijn genotype... Ik heb het allel...
  • 5:17 - 5:20
    Ik heb een grote B van mijn ma en ik heb een
  • 5:20 - 5:24
    kleine b van mijn pa.
  • 5:24 - 5:29
    Elk van deze gevallen, of manieren waarop het gen
  • 5:29 - 5:31
    zich uit, is een allel.
  • 5:31 - 5:40
    Dit zijn dus twee verschillende allelen-- ik schrijf het...--
  • 5:40 - 5:43
    of versies van hetzelfde gen.
  • 5:43 - 5:46
    En als ik twee verschillende versies heb, zoals hier,
  • 5:46 - 5:50
    één versie van mijn ma, één versie van mijn pa,
  • 5:50 - 5:53
    wordt ik een heterozygote genoemd, of soms wordt het een
  • 5:53 - 5:55
    heterozygeus genotype genoemd.
  • 6:00 - 6:05
    En het genotype is de exacte versie van de allelen die ik heb.
  • 6:05 - 6:08
    Veronderstel dat ik de kleine b heb.
  • 6:08 - 6:12
    Ikhad het blauwe-ogen gen van beide ouders.
  • 6:12 - 6:16
    Stel dat ik kleine b, kleine b zou zijn, dan
  • 6:16 - 6:19
    zou ik twee identieke allelen hebben.
  • 6:19 - 6:22
    Mijn beide ouders hebben me dezelfde versie van het gen gegeven.
  • 6:22 - 6:30
    En in dit geval, dit genotype is homozygoot, of dit is een
  • 6:30 - 6:34
    homozygoot genotype, of ik ben een homozygoot voor dit kenmerk.
  • 6:36 - 6:39
    Je zou kunnen zeggen, Sal, allemaal goed en wel.
  • 6:39 - 6:43
    Dit zijn de kenmerken die je hebt. Ik heb een bruin van
  • 6:43 - 6:48
    mijn ma en een blauw van mijn pa.
  • 6:48 - 6:51
    In dit geval heb ik een blauw van zowel mijn ma als mijn pa.
  • 6:51 - 6:55
    Hoe weten we of mijn ogen bruin of blauw zullen zijn?
  • 6:55 - 6:57
    En in werkelijkheid is het heel ingewikkeld.
  • 6:57 - 6:58
    Het is een mengelmoes van dingen.
  • 6:58 - 7:03
    Maar Mendel bestudeerde dingen die
  • 7:03 - 7:04
    zogenaamde dominantie vertoonden.
  • 7:09 - 7:13
    En dat is het idee dat één van deze kenmerken
  • 7:13 - 7:14
    de andere overheerst.
  • 7:14 - 7:17
    Dus in het begin dachten veel mensen dat oogkleur,
  • 7:17 - 7:20
    en vooral blauwe ogen, altijd overheerst werden
  • 7:20 - 7:22
    door de andere kenmerken.
  • 7:22 - 7:23
    Dat nemen we hier aan, maar het is wel een
  • 7:23 - 7:25
    schromelijke vereenvoudiging.
  • 7:25 - 7:34
    Laten we zeggen dat bruine ogen dominant zijn
  • 7:34 - 7:36
    en blauwe zijn recessief.
  • 7:39 - 7:43
    Dat wou ik in het blauw doen.
  • 7:43 - 7:50
    Blauwe ogen zijn recessief.
  • 7:50 - 7:52
    Als dat het geval is, en dat is een... Zoals ik al
  • 7:52 - 7:56
    herhaaldelijk zei, dit is een schromelijke vereenvoudiging.
  • 7:56 - 8:01
    Maar als dat het geval is, als ik dan dit genotype
  • 8:01 - 8:06
    zou erven, omdat bruine ogen dominant zijn... Vergeet niet,
  • 8:06 - 8:12
    ik zei dat de grote B hier bruine ogen voorstelt en de kleine b
  • 8:12 - 8:17
    is recessief. Bij mensen met dit genotype
  • 8:17 - 8:19
    zal je altijd bruine ogen zien.
  • 8:19 - 8:21
    Ik doe het hier even.
  • 8:21 - 8:22
    Ik schrijf het hier.
  • 8:22 - 8:28
    Dus genotype, en dan zal ik fenotype noteren.
  • 8:28 - 8:31
    Genotype is de werkelijke versies van het gen dat je hebt
  • 8:31 - 8:34
    en dan zijn de fenotypes wat tot uitdrukking komt
  • 8:34 - 8:35
    of wat je ziet.
  • 8:40 - 8:44
    Dus als ik een bruine-ogen gen krijg van mijn pa -- en dat wil ik
  • 8:44 - 8:46
    in een grote... Dat wil ik in het bruin doen.
  • 8:46 - 8:50
    Ik doe het in het bruin zodat je niet in de war raakt.
  • 8:50 - 8:54
    Dus als ik een bruine-ogen gen heb van mijn pa en
  • 8:54 - 9:05
    een blauwe-ogen gen van mijn ma, omdat het bruine oog
  • 9:05 - 9:09
    rescessief... Het bruine ogen allel is recessief. En ik zei net
  • 9:09 - 9:11
    een bruine-ogen gen, maar ik had moeten zeggen
  • 9:11 - 9:14
    de bruine-ogen versie van het gen, dat is het bruine allel,
  • 9:14 - 9:17
    of de blauwe-ogen versie van het gen van mijn ma,
  • 9:17 - 9:19
    dat is het blauwe allel.
  • 9:19 - 9:22
    Aangezien het bruine allel dominant is -dat schreef ik
  • 9:22 - 9:25
    hier al- zullen dat zich uiten in bruine ogen.
  • 9:31 - 9:34
    Veronderstel nu dat ik het andersom had.
  • 9:34 - 9:40
    Laat ons zeggen dat ik een blauwe-ogen allel van mijn vader heb en een
  • 9:40 - 9:42
    bruine-ogen allel van mijn moeder.
  • 9:42 - 9:42
    Op dezelfde manier.
  • 9:42 - 9:47
    Het fenotype zal bruine ogen zijn.
  • 9:47 - 9:50
    Wat als ik een bruine-ogen allel krijg van zowel
  • 9:50 - 9:52
    mijn moeder als mijn vader?
  • 9:52 - 9:55
    Eens kijken, ik neem steeds een andere tint bruin, maar
  • 9:55 - 9:56
    ze horen hetzelfde te zijn.
  • 9:56 - 9:59
    Veronderstel dat ik twee dominante bruine-ogen allelen krijg
  • 9:59 - 10:01
    van mijn moeder en vader.
  • 10:01 - 10:02
    Wat krijg je dan?
  • 10:02 - 10:03
    Je raadt het al.
  • 10:03 - 10:08
    Nog steeds bruine ogen.
  • 10:08 - 10:11
    Er blijft nog één combinatie over, omdat er
  • 10:11 - 10:13
    maar twee types allelen zijn die we in onze bevolking
  • 10:13 - 10:16
    zien, alhoewel er voor de meeste genen meer
  • 10:16 - 10:17
    dan twee types zijn.
  • 10:17 - 10:18
    Bijvoorbeeld voor bloedgroepen.
  • 10:18 - 10:21
    Er zijn vier bloedgroepen.
  • 10:21 - 10:26
    Maar stel dat ik er twee blauwe krijg, één blauw allel van
  • 10:26 - 10:30
    elk van mijn ouders, één van mijn pa, één van mijn ma.
  • 10:30 - 10:33
    Dan krijg je ineens... Dit is een recessief kenmerk, maar er is
  • 10:33 - 10:35
    niets om het te domineren.
  • 10:35 - 10:39
    Ineens zal het fenotype blauwe ogen zijn.
  • 10:39 - 10:42
    En ik wil het niet nog eens herhalen, maar dit is niet per se hoe de
  • 10:42 - 10:45
    allelen voor kleur van ogen werken, maar het is een goede vereenvoudiging
  • 10:45 - 10:48
    om misschien te begrijpen hoe erfelijkheid werkt.
  • 10:48 - 10:52
    Er zijn enkele kenmerken die op deze eenvoudige manier bestudeerd kunnen worden.
  • 10:52 - 10:55
    Maar wat ik hier wou doen is je laten zien dat vele
  • 10:55 - 10:59
    verschillende genotypes--dit zijn dus allemaal verschillende genotypes
  • 10:59 - 11:02
    --allemaal hetzelfde fenotype vastlegden.
  • 11:02 - 11:05
    Dus door alleen naar iemand's kleur van ogen te kijken,
  • 11:05 - 11:09
    wist je niet precies of ze homozygoot dominant waren
  • 11:09 - 11:17
    --dit zou homozygoot dominant zijn-- of
  • 11:17 - 11:19
    of het heterozygoten waren.
  • 11:19 - 11:21
    Dit hier is heterozygoot.
  • 11:21 - 11:24
    Deze twee hier zijn heterozygoten.
  • 11:28 - 11:32
    Die worden soms ook hybriden genoemd, maar het woord
  • 11:32 - 11:34
    hybride is nogal overladen.
  • 11:34 - 11:37
    Het wordt veel gebruikt, maar in deze context betekent het
  • 11:37 - 11:41
    dat je verschillende versies van het allel hebt voor dat gen.
  • 11:41 - 11:44
    Laten we eens bekijken wat er eigenlijk gebeurt
  • 11:44 - 11:48
    toen mijn ma en pa zich voortplantten.
  • 11:51 - 11:53
    Laten we enkele verschillende mogelijkheden uitproberen.
  • 11:56 - 11:58
    Stel dat ze allebei hybride zijn.
  • 11:58 - 12:03
    Mijn pa heeft het dominante allel voor bruine egen en ook
  • 12:03 - 12:08
    het recessief allel voor blauwe ogen.
  • 12:08 - 12:12
    Veronderstel dat mijn ma hetzelfde heeft, dus bruine-ogen dominant,
  • 12:12 - 12:15
    en ze heeft ook het blauwe-ogen recessief allel.
  • 12:23 - 12:24
    Ik zal ze benoemen.
  • 12:26 - 12:28
    Dit maak ik de moeder.
  • 12:28 - 12:30
    Zo wordt het gewoonlijk gedaan, geloof ik.
  • 12:30 - 12:35
    En we zeggen dat dit hier, dit is de vader.
  • 12:35 - 12:38
    Wat zijn de verschillende genotypes die hun kinderen
  • 12:38 - 12:38
    kunnen hebben?
  • 12:38 - 12:41
    Stel dat ze zich voortplanten.
  • 12:41 - 12:44
    Hier teken ik een roostertje.
  • 12:44 - 12:46
    Ik teken een rooster.
  • 12:50 - 12:56
    We weten dus uit het bestuderen van meïose dat.. Kijk, mijn moeder heeft
  • 12:56 - 13:00
    dit gen op... Ik teken de genen nog een keer.
  • 13:00 - 13:02
    Daar heb je een homoloog paar, juist?
  • 13:02 - 13:05
    Dit hier is één chromosoom.
  • 13:05 - 13:07
    En hier nog een ander chromosoom.
  • 13:10 - 13:17
    --bij de locus voor kleur van ogen-- daar heb je het gen voor bruine ogen.
  • 13:17 - 13:19
    En bij deze zit er op de locus voor oogkleur
  • 13:19 - 13:21
    een blauwe-ogen gen.
  • 13:28 - 13:31
    Dus hier heb je één chromossom en dit hier is het
  • 13:31 - 13:33
    andere chromosoom.
  • 13:40 - 13:42
    allel op dit gen.
  • 13:48 - 13:48
    chromosoom.
  • 13:48 - 13:52
    Maar bij de meïose komen ze naast elkaar tijdens de metafase.
  • 13:52 - 13:53
    En we weten niet hoe ze uitlijnen.
  • 13:53 - 13:57
    Mijn vader kan me bijvoorbeeld dit chromosoom geven of
  • 13:57 - 13:58
    me dat chromosoom geven.
  • 13:58 - 14:00
    Of mijn moeder zou me dit dit chromosoom kunnen geven of geeft me
  • 14:00 - 14:01
    dat chromosoom.
  • 14:01 - 14:03
    Ik kan dus eender welk van deze combinaties hebben.
  • 14:03 - 14:07
    Als ik bijvoorbeeld dit chromosoom meekrijg van mijn ma en
  • 14:07 - 14:10
    dit chromosoom van mijn pa, wat zal het genotype zijn
  • 14:10 - 14:11
    voor kleur van ogen?
  • 14:11 - 14:17
    Wel, we zullen hoofletter B en hoofdletter B hebben.
  • 14:17 - 14:22
    Als ik dit chromosoom van mijn moeder krijg en dit chromosoom
  • 14:22 - 14:23
    van mijn pa, wat geeft dat dan?
  • 14:31 - 14:33
    Dat is dus een andere mogelijkheid.
  • 14:42 - 14:44
    allel van mijn vader.
  • 14:47 - 14:51
    van mijn pa en dit chromosoom van mijn ma, dus
  • 14:51 - 14:54
    dit is de situatie.
  • 14:54 - 14:56
    Wat zullen nu de fenotypes zijn?
  • 15:03 - 15:06
    bruin zijn, maar deze zal blauw zijn.
  • 15:06 - 15:08
    Dat heb ik je al laten zien.
  • 15:10 - 15:11
    heb twee mensen.
  • 15:14 - 15:17
    kleur van ogen, en kleur van ogen heeft deze
  • 15:36 - 15:37
    Wat is de waarschijnlijkheid?
  • 15:37 - 15:41
    Wel, beide scenario's zijn even waarschijnlijk, juist?
  • 15:41 - 15:42
    Er zijn vier gelijke scenario's.
  • 15:44 - 15:46
    Vier gelijke scenarios.
  • 15:46 - 15:48
    En hoeveel van deze scenario's draaien uit
  • 15:48 - 15:50
    op bruine ogen?
  • 15:50 - 15:52
    Wel, dat is één, twee, drie.
  • 16:07 - 16:16
    mogelijkheden, dus blauwe ogen is maar 25%.
  • 16:16 - 16:19
    Wat is nu de kans dat ze een heterozygoot
  • 16:19 - 16:20
    voortbrengen?
  • 16:29 - 16:31
    We bekijken het genotype.
  • 16:39 - 16:41
    En deze ook.
Title:
Titel: Inleiding tot erfelijkheid
Description:

Heredity and Classical Genetics. Dominant and recessive traits. Heterozygous and homozygous genotypes.

more » « less
Video Language:
English
Duration:
17:27

Dutch subtitles

Incomplete

Revisions