< Return to Video

LCM and GCF greatest common factor) word problems

  • 0:00 - 0:01
  • 0:01 - 0:03
    William en Luis zitten in verschillende
    natuurkunde klassen
  • 0:03 - 0:04
    in Santa Rita.
  • 0:04 - 0:08
    De leraar van Luis geeft altijd proefwerken met 30 vragen,
  • 0:08 - 0:11
    terwijl Williams leraar vaker proefwerken
  • 0:11 - 0:14
    geeft met maar 24 vragen.
  • 0:14 - 0:18
    De leraar van Luis wijst ook drie projecten per jaar toe.
  • 0:18 - 0:20
    Ook al krijgen de twee klassen een verschillend
  • 0:20 - 0:22
    aantal proefwerken, hun leraren hebben gezegd
  • 0:22 - 0:25
    dat beide klassen
  • 0:25 - 0:29
    hetzelfde aantal proefwerkvragen krijgen elk jaar.
  • 0:29 - 0:33
    Wat is het minimum aantal proefwerkvragen
  • 0:33 - 0:37
    dat de klas van William of Luis kan verwachten in een jaar?
  • 0:37 - 0:38
    Laat eens denken wat er gebeurt.
  • 0:38 - 0:40
    Als we de leraar van Luis nemen, die
  • 0:40 - 0:45
    30 vragen per proefwerk geeft, dan na het eerste proefwerk,
  • 0:45 - 0:47
    heeft hij 30 vragen gehad.
  • 0:47 - 0:49
    Dus dit is 30 hier.
  • 0:49 - 0:52
    Na het tweede proefwerk heeft hij er 60 gehad.
  • 0:52 - 0:56
    Na het derde proefwerk heeft hij er 90 gehad.
  • 0:56 - 1:00
    En na het vierde proefwerk heeft hij er 120 gehad.
  • 1:00 - 1:03
    En na het vijfde proefwerk, als er een vijfde is,
  • 1:03 - 1:07
    heeft hij er-- dit is als hij er zoveel heeft gehad--
  • 1:07 - 1:09
    komt hij op 150 vragen in totaal.
  • 1:09 - 1:11
    En we kunnen door blijven gaan
  • 1:11 - 1:12
    en veelvouden van 30 opschrijven.
  • 1:12 - 1:15
    Dus dit is waarschijnlijk een hint waar we aan moeten denken.
  • 1:15 - 1:17
    We kijken naar veelvouden van getallen.
  • 1:17 - 1:20
    We willen de minimum aan veelvouden of het kleinste veelvoud.
  • 1:20 - 1:21
    Dus dat is met Luis.
  • 1:21 - 1:23
    Hoe zit dat met William?
  • 1:23 - 1:26
    Na het eerste proefwerk,
  • 1:26 - 1:29
    hebben ze 24 vragen gekregen.
  • 1:29 - 1:33
    Dan hebben ze 48 vragen gehad na de tweede test.
  • 1:33 - 1:37
    Dan hebben ze 72 gehad na het derde proefwerk.
  • 1:37 - 1:39
    Dan hebben ze er 96 gehad.
  • 1:39 - 1:42
    Ik neem gewoon veelvouden van 24.
  • 1:42 - 1:45
    Dan hebben ze er 96 gehad na het vierde proefwerk.
  • 1:45 - 1:50
    En na het vijfde proefwerk hebben ze er 120 gehad.
  • 1:50 - 1:55
    Als er een zesde proefwerk is, hebben ze er 144 gehad.
  • 1:55 - 1:57
    En zo zouden we alsmaar door kunnen gaan.
  • 1:57 - 1:58
  • 1:58 - 2:00
    Wat is het minimum aantal proefwerkvragen
  • 2:00 - 2:03
    dat de klas van William of Luis kan
    verwachten in een jaar?
  • 2:03 - 2:05
    Nou, het minimum aantal is het punt
  • 2:05 - 2:07
    waar ze hetzelfde aantal proefwerkvragen hebben gehad,
  • 2:07 - 2:09
    ondanks het feit dat de test een
  • 2:09 - 2:11
    verschillend aantal vragen had.
  • 2:11 - 2:13
    En je ziet het punt waarop ze hetzelfde aantal hebben
  • 2:13 - 2:15
    op 120.
  • 2:15 - 2:17
    Dit gebeurt bij 120.
  • 2:17 - 2:19
    Ze kunnen beiden exact 120 vragen krijgen
  • 2:19 - 2:22
    ook al geeft de leraar van Luis er 30 per keer
  • 2:22 - 2:25
    en de leraar van William er 24 per keer.
  • 2:25 - 2:28
    Dus het antwoord is 120.
  • 2:28 - 2:31
    En kijk, ze hebben een verschillend aantal proefwerken.
  • 2:31 - 2:34
    Luis had er een, twee, drie, vier proefwerken
  • 2:34 - 2:36
    terwijl William er een, twee, drie, vier, vijf zou krijgen.
  • 2:36 - 2:38
  • 2:38 - 2:41
    Maar dat resulteert voor beiden op 120 vragen.
  • 2:41 - 2:44
    Denkend in termen van wiskundige notatie
  • 2:44 - 2:47
    of de kleinste gemene veelvoud notatie die we eerder zagen,
  • 2:47 - 2:56
    dan is dit eigenlijk ons vragen wat de kleinste gemene veelvoud van 30
  • 2:56 - 2:57
    en 24 is.
  • 2:57 - 3:03
    En dat kleinst gemene veelvoud is gelijk aan 120.
  • 3:03 - 3:04
    Er is een andere manier hoe je
  • 3:04 - 3:06
    het kleinste gemene veelvoud kan vinden dan alleen
  • 3:06 - 3:08
    naar de veelvouden te kijken.
  • 3:08 - 3:10
    Je kan het ook ontbinden in priemfactoren.
  • 3:10 - 3:15
    30 is 2 keer 15, dat is 3 keer 5.
  • 3:15 - 3:20
    We kunnen dus zeggen dat 30 gelijk is
    aan 2 keer 3 keer 5.
  • 3:20 - 3:29
    En 24-- dat is een andere kleur dan die blauwe-- 24
  • 3:29 - 3:32
    is gelijk aan 2 keer 12.
  • 3:32 - 3:34
    12 is gelijk aan 2 keer 6.
  • 3:34 - 3:36
    6 is gelijk aan 2 keer 3.
  • 3:36 - 3:45
    Dus 24 is gelijk aan 2 keer 2 keer 2 keer 3.
  • 3:45 - 3:47
    Dus een andere manier om het kleinst gemene veelvoud te vinden,
  • 3:47 - 3:50
    als we deze oefening hierboven niet hadden gedaan,
  • 3:50 - 3:53
    is zeggen, het getal moet deelbaar zijn
    door zowel 30 als 24.
  • 3:53 - 3:55
    Als het deelbaar is door 30,
  • 3:55 - 4:00
    dan heeft het 2 keer 3 keer 5
  • 4:00 - 4:01
    in zijn priemfactoren.
  • 4:01 - 4:03
    Dat is in principe 30.
  • 4:03 - 4:06
    Dus dit maakt het deelbaar door 30.
  • 4:06 - 4:10
    Om deelbaar te zijn door 24,
  • 4:10 - 4:14
    moeten zijn priemfactoren bestaan uit 3 tweeën en een 3.
  • 4:14 - 4:15
    We hebben al één drie.
  • 4:15 - 4:18
    En we hebben al één tweee, dus we hebben nog 2 tweeën nodig.
  • 4:18 - 4:21
    Dus 2 keer 2.
  • 4:21 - 4:24
    Dit maakt het--
  • 4:24 - 4:29
    Dit hier maakt het deelbaar door 24.
  • 4:29 - 4:32
    En dit is dus de ontbinding in priemfactoren
  • 4:32 - 4:35
    van het kleinste gemene veelvoud van 30 en 24.
  • 4:35 - 4:37
    Je neemt één van deze getallen weg,
  • 4:37 - 4:40
    en het is niet deelbaar meer door één of twee van deze getallen.
  • 4:40 - 4:41
    en het is niet deelbaar meer door één of twee van deze getallen.
  • 4:41 - 4:43
    Als je een twee weghaalt, is het niet meer deelbaar door 24.
  • 4:43 - 4:44
    Als je een twee weghaalt, is het niet meer deelbaar door 24.
  • 4:44 - 4:46
    Als je een twee of een drie weghaalt.
  • 4:46 - 4:51
    Als je een drie of een vijf weghaalt,
  • 4:51 - 4:53
    dan is het niet meer deelbaar door 30.
  • 4:53 - 4:55
    Dus als je deze met elkaar vermenigvuldigt,
  • 4:55 - 5:04
    2 keer 2 keer 2 is 8
    keer 3 is 24
    keer 5 is 120.
  • 5:04 - 5:07
    Laten we er nog zo een doen.
  • 5:07 - 5:10
    Umama heeft zojuist een pak met 21
    verzamelmappen gekocht.
  • 5:10 - 5:11
    Laat me dat getal opschrijven.
  • 5:11 - 5:13
    21 mappen.
  • 5:13 - 5:15
    Ze kocht ook een pak met 30 potloden.
  • 5:15 - 5:18
  • 5:18 - 5:20
    Ze wil al deze mappen en potloden
  • 5:20 - 5:23
    identieke setjes met schoolspullen maken
  • 5:23 - 5:25
    voor haar klasgenoten.
  • 5:25 - 5:28
    Wat is het grootste aantal identieke setjes
  • 5:28 - 5:29
    dat Umama kan maken als ze alle spullen wil opmaken?
  • 5:29 - 5:31
    Het feit dat we spreken over het grootste
  • 5:31 - 5:33
    is een aanwijzing dat we waarschijnlijk te maken hebben
  • 5:33 - 5:35
    met grootste gemene delers.
  • 5:35 - 5:37
    En we krijgen ook te maken met het delen van deze dingen.
  • 5:37 - 5:40
    We willen deze beide delen in het grootste
  • 5:40 - 5:45
    aantal gelijke setjes.
  • 5:45 - 5:47
    Er is een aantal manieren waarop we dit kunnen doen.
  • 5:47 - 5:49
    Bedenk eens wat de grootste gemene deler
  • 5:49 - 5:51
    van deze beide getallen is.
  • 5:51 - 5:53
    Of ik kan zelfs zeggen, de grootste gemene factor.
  • 5:53 - 6:00
    De grootste gemene deler van 21 en 30.
  • 6:00 - 6:04
    Wat is het grootste getal waarmee je beide kan delen?
  • 6:04 - 6:06
    We kunnen dat doen met de priemfactor.
  • 6:06 - 6:08
    We kunnen een lijst maken met hun priemfactoren
  • 6:08 - 6:10
    en kijken wat de grootste gemeenschappelijke is.
  • 6:10 - 6:17
    Of we kunnen kijken naar de ontbinding in priemfactoren.
  • 6:17 - 6:19
    Laten we de ontbinding in priemfactoren doen.
  • 6:19 - 6:22
    21 is hetzelfde als 3 keer 7.
  • 6:22 - 6:24
    Dit zijn beide priemgetallen.
  • 6:24 - 6:27
    30 is, eens kijken, is 3--
  • 6:27 - 6:30
    of eigenlijk-- het is 2 keer 15.
  • 6:30 - 6:32
    We hebben dit daarnet al gedaan.
  • 6:32 - 6:35
    En 15 is 3 keer 5.
  • 6:35 - 6:38
    Dus wat is het grootste aantal priemgetallen dat
  • 6:38 - 6:40
    gelijk is aan beide ontbindingen in priemfactoren?
  • 6:40 - 6:43
    Nou, je hebt alleen een drie daar.
  • 6:43 - 6:45
    En je hebt geen drie keer iets anders.
  • 6:45 - 6:47
    Dus dit is gewoon gelijk aan 3.
  • 6:47 - 6:49
    Dit vertelt ons,
  • 6:49 - 6:55
    kijk, we kunnen deze beide getallen delen door 3
  • 6:55 - 6:57
    en dat geeft ons het grootste
  • 6:57 - 6:59
    aantal gelijke setjes.
  • 6:59 - 7:00
    Om duidelijk te maken wat we hebben gedaan,
  • 7:00 - 7:02
    het antwoord op de vraag is 3,
  • 7:02 - 7:04
    maar om het te visualiseren voor deze vraag,
  • 7:04 - 7:07
    laten we 21 mappen tekenen.
  • 7:07 - 7:14
    Zeg, de 21 mappen, 1, 2 ... 9, 10,
  • 7:14 - 7:19
    11, 12 ... 20, 21
  • 7:19 - 7:23
    En dan 30 potloden, ik doe ze in groen.
  • 7:23 - 7:28
    Dus 1, 2 ... 9, 10
  • 7:28 - 7:29
    laat me dit kopiëren.
  • 7:29 - 7:32
    Het wordt wat eentonig.
  • 7:32 - 7:36
  • 7:36 - 7:42
    Dat is 30 en dat is 30.
  • 7:42 - 7:45
    We hebben gevonden dat 3 is het grootste aantal dat
  • 7:45 - 7:47
    we beide gelijk mee kunnen delen.
  • 7:47 - 7:51
    Dus ik kan beide in groepen van 3 verdelen.
  • 7:51 - 7:55
    Voor de mappen, kan ik ze in drie groepen van 7 delen.
  • 7:55 - 7:58
    En de potloden kan ik het
  • 7:58 - 8:01
    in drie groepen van 10 doen.
  • 8:01 - 8:03
    Dus als er drie mensen zijn die
  • 8:03 - 8:06
    naar het klaslokaal komen,
  • 8:06 - 8:12
    kan ik ze ieder een set van zeven mappen en 10 potloden geven.
  • 8:12 - 8:14
    Maar dat is het grootste aantal identieke setjes dat
  • 8:14 - 8:15
    Umama kan maken.
  • 8:15 - 8:16
    Ik heb drie setjes.
  • 8:16 - 8:22
    Elke set heeft zeven mappen en 10 potloden.
  • 8:22 - 8:24
    En we zijn eigenlijk aan het bedenken
  • 8:24 - 8:28
    wat het aantal van deze setjes is waarin we kunnen verdelen.
  • 8:28 - 8:30
    Het grootste aantal dat we ze in
  • 8:30 - 8:33
    gelijke setjes kunnen verdelen.
  • 8:33 - 8:34
Title:
LCM and GCF greatest common factor) word problems
Description:

more » « less
Video Language:
English
Team:
Khan Academy
Duration:
08:34

Dutch subtitles

Revisions