-
We hebben -3/4 minus 7/6 minus 3/6.
-
Er zijn verschillende manieren om dit uit te rekenen.
-
Maar het valt me meteen op dat
-
deze twee dezelfde noemer 6 hebben.
-
Dus ik begin eerst met deze twee.
-
Ik ga dit beschouwen als -7/6 minus 3/6.
-
Dus als we -7/6 minus 3/6 hebben
-
is dat hetzelfde als -7 minus 3
-
en 6 als noemer onder de streep.
-
Dan hebben we nog het eerste getal -3/4
-
die we op moeten tellen
-
bij wat er hier uitkomt.
-
Dus deze twee getallen tel ik bij elkaar op.
-
-7 minus 3 is -10.
-
Dus het is -10/6.
-
Dan moet ik -die 3/4 er nog bij optellen.
-
Nu moet ik de gemeenschappelijke deler vinden.
-
Ik schrijf deze even wat groter op.
-
Nu ga ik de gemeenschappelijke deler zoeken.
-
Wat is het kleinste getal dat een meervoud is van 4 en 6?
-
Dat is 12.
-
Je kan gewoon de tafel van 4 nagaan.
-
Of je kan kijken naar de priemgetallen
-
van deze twee cijfers.
-
Wat is het kleinste priemgetal
-
met alle factoren van deze twee cijfers?
-
Dus je hebt twee keer 2 en een 2 en een 3 nodig.
-
Dus als je 2 x 2 x 3 hebt is dat 12.
-
Dus iets boven 12
-
+ iets boven 12.
-
We maken de noemer 12 door de noemer 4
-
te vermenigvuldigen met 3.
-
Dan moeten we de teller ook keer 3 doen.
-
Dus -3 maal 3 is -9.
-
Dan heb je -9.
-
Om van de noemer 6 12 te maken
-
moet je die keer 2 doen.
-
Dus laten we de teller ook keer 2 doen
-
zodat de waarde van de breuk gelijk blijft.
-
Dat wordt -20.
-
Nu zijn we klaar om het op te tellen.
-
De gemeenschappelijke deler is 12.
-
Dit wordt -9 plus -20
-
dat wordt dan minus 20
-
boven 12 en dat is gelijk aan
-
-29/12.
-
29 is een priemgetal, dus het kan
-
alleen maar door 1 gedeeld worden.
-
Dus is dit al de eenvoudigste vorm.