-
Stel, we hebben de vergelijking 'zeven maal x is gelijk aan veertien'.
-
Voordat we nog maar proberen om deze vergelijking op te lossen,
-
wil ik eerst even nadenken over wat dit eigenlijk betekent.
-
Zeven x is gelijk aan veertien,
-
dit is hetzelfde als zeggen dat zeven maal x - dit schrijf ik in oranje - gelijk is aan 14.
-
Dit kun je misschien uit je hoofd doen.
-
Je kunt letterlijk de tafel van 7 langsgaan.
-
Je lunt zeggen: 7 maal 1 is gelijk aan 7, dus dat klopt niet.
-
7 maal 2 is gelijk aan 14, dus met 2 klopt het wel.
-
Je kunt dit onmiddellijk oplossen.
-
Je kunt meteen, door verschillende getallen te proberen,
-
zeggen: dit wordt een 2.
-
In deze video gaan we nadenken over
-
hoe we dit systematisch kunnen aanpakken.
-
Want als deze vergelijkingen steeds ingewikkelder worden,
-
kun je ze niet meer zomaar
-
uit je hoofd doen.
-
Het is echt belangrijk dat je begrijpt hoe je deze vergelijkingen
-
kunt aanpakken, maar nog belangrijker
-
dat je begrijpt wat ze betekenen.
-
Dit is letterlijk 7 maal x is gelijk aan 14.
-
In algebra schrijven we geen "maal".
-
Als je twee nummers naast elkaar schrijft of een nummer naast
-
een variabele zoals hier, betekent het gewoon dat je
-
ze moet vermenigvuldigen.
-
Het is een afkorting, een verkorte schrijfwijze.
-
In het algemeen gebruiken we geen vermenigvuldigingsteken,
-
omdat het verwarrend is. x is de meest voorkomende variabele
-
in algebra.
-
Als ik 7 maal x is gelijk aan 14 schrijf, en ik schrijf
-
mijn maalteken of mijn x een beetje vreemd, lijkt het op
-
xx of maal maal.
-
In het algemeen, wanneer je te maken hebt met vergelijkingen,
-
en vooral wanneer een van de variabelen een x is, kan je
-
beter geen gebruik maken van het traditionele vermenigvuldigingsteken.
-
Je zou iets kunnen gebruiken als dit - je zou een stip kunnen gebruiken om
-
vermenigvuldiging aan te geven.
-
Je zou 7 maal x is gelijk aan 14 kunnen schrijven.
-
Maar dit is nog steeds een beetje vreemd.
-
Als je iets wilt vermenigvuldigen met een variabele
-
schrijf je gewoon 7x.
-
Dat betekent letterlijk 7 maal x.
-
Om te begrijpen hoe je deze vergelijking kunt manipuleren
-
om hem op te lossen, gaan we dit visualiseren.
-
7 maal x, wat is dat?
-
Dat is hetzelfde - ik ga deze vergelijking herschrijven,
-
maar dan in visuele vorm.
-
7 maal x.
-
Dat betekent letterlijk dat x 7 keer bij zichzelf wordt opgeteld.
-
Dat is de definitie van vermenigvuldigen.
-
Het is letterlijk x plus x plus x plus x plus x - ik heb nu
-
5 x'en - plus x plus x.
-
Dit zijn letterlijk 7 x'en.
-
Dit is 7x.
-
Dit is 7x.
-
Dit hier is 7x.
-
Deze vergelijking vertelt ons dat 7x gelijk is aan 14.
-
Dit is dus gelijk aan 14.
-
Ik ga hier 14 objecten tekenen.
-
Ik heb hier dus 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8,
-
9, 10, 11, 12, 13, 14.
-
We zeggen letterlijk dat 7x gelijk is aan 14 dingen.
-
Dit zijn gelijkwaardige verklaringen.
-
Ik heb het op deze manier getekend, zodat
-
je echt begrijpt wat we gaan doen als we
-
beide kanten gaan delen door 7.
-
Ik ga dit even uitwissen.
-
De standaard stap als - dat wilde ik niet doen,
-
ik ga nog even die laatste cirkel tekenen.
-
In het algemeen, wanneer je een vergelijking gaat vereenvoudigen tot een -
-
een coëfficiënt is het getal waarmee we de variabele vermenigvuldigen.
-
een coëfficiënt is het getal waarmee we de variabele vermenigvuldigen.
-
Dus het is een getal dat de variabele vermenigvuldigt,
-
de coëfficiënt maal een variabele is gelijk aan iets anders.
-
de coëfficiënt maal een variabele is gelijk aan iets anders.
-
In dit geval wil je simpelweg beide kanten door 7 delen
-
of beide kanten door de coëfficiënt delen.
-
Als je dus beide kanten door 7 deelt, wat krijg je?
-
7 maal iets gedeeld door 7 is simpelweg
-
dat oorspronkelijke iets.
-
De 7's heffen elkaar op en 14 gedeeld door 7 is 2.
-
Dus je oplossing wordt: x is gelijk aan 2.
-
Maar om het heel tastbaar in je hoofd te maken,
-
wat hier gebeurt is dat, wanneer we beide kanten
-
van de vergelijking delen door 7, we letterlijk beide kanten delen door 7.
-
Dit is een vergelijking.
-
Dat betekent dat dit gelijk is aan dat.
-
Alles wat ik doe aan de linkerkant moet ik rechts ook doen.
-
Als ze in het begin gelijk zijn, kan ik niet alleen iets doen
-
aan de éne kant als ze gelijk moeten blijven.
-
Ze waren hetzelfde.
-
Als ik de linkerkant door 7 deel - ik ga dit opdelen
-
in zeven groepen.
-
Er zijn hier dus zeven x'en, één, twee, drie,
-
vier, vijf, zes, zeven.
-
Er zijn dus één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven groepen.
-
Als ik dat nu verdeel in zeven groepen, zal ik ook
-
de rechterkant in zeven groepen moeten verdelen.
-
Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven.
-
Dus als dit hele ding gelijk is aan dit hele ding,
-
dan gaat elk van deze kleine stukjes waarin we beide kanten hebben opgebroken gelijk zijn.
-
dan gaat elk van deze kleine stukjes waarin we beide kanten hebben opgebroken gelijk zijn.
-
Je kunt dus zeggen dat dit stukje gelijk is aan dat stukje.
-
En dit stukje gelijk aan dat stukje -- ze zijn
-
allemaal gelijk.
-
Er zijn zeven stukjes hier, zeven stukjes hier.
-
Dus elke x moet gelijk zijn aan twee van deze objecten.
-
Dus we krijgen x is gelijk aan -- in dit geval
-
gebruikten we objecten, daar waren er twee van.
-
x gelijk is aan 2.
-
Nu, laten we nog een paar voorbeelden doen zodat het
-
echt goed in je hoofd zit dat we te maken hebben met een vergelijking
-
en dat wat je aan de ene kant doet,
-
je ook aan de andere moet doen.
-
Ik scroll een beetje naar beneden.
-
Laat ons zeggen dat ik '3 maal x is gelijk aan 15' heb.
-
Je kunt dit misschien weer uit je hoofd doen.
-
Hier staat 3 maal een bepaald getal
-
is gelijk aan 15.
-
Je kunt de tafel van 3 langsgaan om dit op te lossen.
-
Maar als je het systematisch wil doen, en het
-
is goed om het systematisch te begrijpen, zeg je
-
dit ding aan de linkerkant is gelijk aan dit ding aan de rechterkant.
-
Wat moet ik doen met dit ding aan de linkerkant zodat
-
er alleen nog een x staat?
-
Om daar alleen een x te hebben, moet ik het delen door 3.
-
Ik doe dit omdat 3 maal iets gedeeld door 3,
-
dan heffen de 3'en elkaar op en blijft alleen de x over.
-
dan heffen de 3'en elkaar op en blijft alleen de x over.
-
3x was gelijk aan 15.
-
Als ik de linkerkant deel door 3, en de gelijkheid
-
moet blijven gelden, dan moet ik ook de rechterkant delen door 3.
-
Wat geeft dat ons?
-
Aan de linkerkant houden we slechts een x over,
-
het wordt dus gewoon x.
-
En de rechterkant, wat is 15 gedeeld door 3?
-
Dat is gewoon 5.
-
Je zou dit ook op een andere manier kunnen bekijken,
-
hoewel deze manier in feite net hetzelfde is.
-
Als ik begin met 3x gelijk aan 15, dan zou je kunnen zeggen, Sal,
-
in plaats van te delen door 3, kan ik die 3 niet wegwerken
-
door beide kanten te vermenigvuldigen met 1/3?
-
door beide kanten te vermenigvuldigen met 1/3?
-
Als ik beide kanten vermenigvuldig met 1/3
-
zou dat ook moeten werken.
-
Je zegt, kijk, 1/3 van 3 is 1.
-
Als je dit deel vermenigvuldigt met 1/3,
-
dan blijft alleen 1x over.
-
1x is gelijk aan 15 maal één derde en dat is gelijk aan 5.
-
1 maal x is hetzelfde als x, dus dit is hetzelfde als
-
x is gelijk aan 5
-
Dit zijn gelijkaardige manieren om dit op te lossen.
-
Als je beide kanten deelt door 3, is dit hetzelfde als
-
beide kanten van de vergelijking vermenigvuldigen met 1/3.
-
We gaan er nog een doen, en die maak ik
-
een beetje moeilijker.
-
Ik ga de variabele veranderen.
-
Ik heb... 2y plus 4y is gelijk aan 18.
-
Dit wordt moeilijker om
-
uit je hoofd op te lossen.
-
Hier staat: 2 maal iets plus 4 maal datzelfde iets
-
moet gelijk zijn aan 18.
-
Het is niet makkelijk om te zien welk getal dat zou zijn.
-
Je zou het kunnen proberen.
-
Bijvoorbeeld, als y 1 is, dan krijg je 2 maal 1 plus 4 maal 1,
-
en dat is geen goede oplossing.
-
Maar laten we dit systematisch aanpakken.
-
Je zou kunnen blijven raden en misschien vind je op die manier
-
het antwoord, maar hoe los je dit nou systematisch op?
-
Laten we dit visualiseren.
-
Als ik twee y's heb, hoe ziet dat er uit?
-
Dat betekent dat ik twee y's bij elkaar heb opgeteld,
-
dus dat is letterlijk y plus y.
-
En daarbij tel ik nog 4 y's op.
-
Als ik er vier y's bij optel, dan heb ik 4 y's
-
achter elkaar.
-
Dus dat is y plus y plus y plus y.
-
En dat moet gelijk zijn aan 18.
-
Dat is gelijk aan 18.
-
Hoeveel y's heb ik nu aan de linkerkant?
-
Hoeveel y's heb ik?
-
Ik heb een, twee, drie, vier, vijf, zes y's.
-
Je kunt dit vereenvoudigen tot 6y is gelijk aan 18.
-
Als je erover nadenkt, is dat heel logisch.
-
Dus wat hier staat, 2y plus 4y, is 6y.
-
2y plus 4y is 6y, en dat is logisch.
-
Als ik 2 appels heb en daar 4 appels bij,
-
dan heb ik 6 appels.
-
Als ik 2 y's heb plus 4 y's, dan heb ik dus 6 y's.
-
Dat is gelijk aan 18.
-
Nu begrijpen we, hoop ik, hoe we dit oplossen.
-
Ik heb hier 6 maal iets is gelijk aan 18. Als ik beide
-
kanten van de vergelijking door 6 deel, los ik op naar dat iets.
-
Dus ik deel de linkerkant door 6,
-
en de rechterkant door 6.
-
Wat overblijft is: y is gelijk aan 3.
-
Dit kun je uitproberen.
-
Dat is zo leuk aan vergelijkingen.
-
Je kunt altijd controleren of je antwoord juist is.
-
Laten we het uitproberen.
-
2 maal 3 plus 4 maal 3 is gelijk aan wat?
-
2 maal 3, dat is 6.
-
En 4 maal 3 is 12.
-
6 plus 12 is, inderdaad, gelijk aan 18.
-
Dus het klopt.