-
-
We hebben hier vier getallen.
-
Wat ik wil doen is elk getal afronden
-
tot het dichtstbijzijnde honderdtal.
-
Ik raad je aan om de video te pauzeren en het zelf te proberen.
-
Maak twee kolommen.
-
Maak eerst een voor het dichtstbijzijnde tientallen.
-
en de andere voor het dichtstbijzijnde honderdtallen.
-
En begin met 154
-
Dus 154, welke tiental zit boven 154?
-
Dat is 160.
-
En het tiental onder 154 is 150.
-
We gaan dus naar boven afronden naar 160 of we gaan naar beneden afronden naar 150
-
Wanneer we gaan afronden naar het dichtstbijzijnde tiental
-
moeten we kijken naar de eenheden.
-
Een plaats naar rechts van het getal wat we af gaan ronden.
-
Dus we kijken naar de 4 bij de eenheden.
-
Omdat 4 kleiner is dan 5, ronden we het af naar 150.
-
Bedenk nu voor hetzelfde getal,
-
hoe je die afrondt naar het dichtstbijzijnde honderdtal. Dus 154 naar het dichtstbijzijnde honderdtal.
-
Dus nu moeten we nadenken als we naar boven afronden,
-
wat is het honderdtal boven 154?
-
160 is niet een honderdtal. Het honderdtal boven 154
-
is 200.
-
Wat is het honderdtal onder 154?
-
Dat is dus 100.
-
Dus als we gaan afronden naar het dichtstbijzijnde honderdtal,
-
gaan we kijken naar het honderdtal.
-
We kijken een plek naar rechts
-
van dat, wat de tiental is.
-
Als dat getal 5 of hoger is. Ronden we naar boven af.
-
Is het lager, dan ronden we af naar beneden.
-
Nou is dit duidelijk 5 of hoger, dus we ronden naar boven af.
-
Dit is interessant.
-
Wanneer we afronden naar het dichtstbijzijnde tiental, omdat er een 4 staat
-
bij de eenheden, rondde we naar beneden af.
-
Maar wanneer we afrondden naar het dichtstbijzijnde honderdtal,
-
want we hadden een 5 bij het tiental, ronden we af naar 200.
-
Laten we meer gaan doen.
-
Dit is leuk.
-
Dus 4674.
-
Het tiental daarboven is 4680
-
Het tiental daaronder is 4670.
-
Bedenk je dat we alleen naar de tientallen kijken.
-
Dus ronden we af naar boven of naar beneden?
-
We denken aan afronden van de tientallen.
-
Dus daarom wordt het een 8 als we naar boven afronden.
-
of een 7 als we naar beneden afronden.
-
Om dat uit te zoeken, kijken we naar de eenheden.
-
Als de eenheid groter is dan 5, gaan we naar boven afronden.
-
Is het kleiner dan 5, ronden we af naar beneden.
-
Het is weer kleiner dan 5, dus ronden we af naar beneden.
-
Laten we hetzelfde getal afronden naar de dichtstbijzijnde honderdtal.
-
-
Wat in de honderdtal lager dan dit?
-
Nou, het honderdtal wat lager zit, is 4600.
-
Het honderdtal hierboven is 4700.
-
Als we proberen te denken aan afronden naar het dichtstbijzijnde
-
honderdtal. Dan willen we kijken naar het tiental.
-
Het tiental is 5 of hoger, dus ronden we af naar 4700.
-
Probeer nu 9995.
-
En nog een keer, probeer altijd te pauzeren
-
als je dit getal nog niet hebt gedaan.
-
Probeer het zelf.
-
Dus 9995.
-
Wat is het tiental onder het getal?
-
Nou het tiental hieronder is 9990.
-
En wat is het tiental hierboven?
-
Nou als je dit optelt met 10, dan krijg je 10.000.
-
Dus je kan denken. Hey, is dit niet een honderdtal?
-
en eigenlijk is dit een duizendtal
-
het is ook een tienduizendtal.
-
Het is alles, maar het tiental
-
boven 9995 is 10.000.
-
Je hoeft maar een klein beetje toe te voegen om bij 10.000 te komen.
-
Of het tiental onder is duidelijk 9990.
-
10 meer dan dat geeft je 10.000.
-
Dus, hoe rond je dit af?
-
Nou, we beginnen weer met afronden naar de dichtstbijzijnde tiental.
-
We kijken naar de eenheden.
-
De eenheid is 5 of hoger, dus we ronden af naar 10.000.
-
Laten we nu afronden naar de dichtstbijzijnde honderdtal.
-
Je zou hier nu al aan gewend moeten zijn.
-
Naar het dichtstbijzijnde honderdtal. Wat is het honderdtal onder dit getal?
-
Nou, dat is 9900.
-
Wat is het honderdtal boven dit getal?
-
Nou, als je 100 bij 9900 optelt krijg je weer 10.000.
-
Dus hoe bepaal je nou of je naar boven of naar beneden afrond?
-
We kijken nu niet meer naar de eenheden.
-
We ronden nu af naar de dichtstbijzijnde honderdtal.
-
-
Om dat te doen, kijken we naar 1 plaats naar rechts,
-
wat de tientallen zijn.
-
Als het 5 of hoger is, ronden we naar boven af.
-
Als het lager is dan 5, ronden we af naar beneden.
-
Het is 5 of hoger, dus we ronden alweer af naar boven naar 10.000.
-
We hebben nog een getal, 8346.
-
Het tiental daaronder is 8340.
-
Het tiental daarboven is 8350.
-
Als we gaan afronden naar het dichtstbijzijnde tiental,
-
moeten we naar de eenheden kijken.
-
Die is 5 of groter, dus ronden we naar boven af.
-
Laten we afronden naar het dichtstbijzijnde honderdtal.
-
8346, het honderdtal hierboven is 8400.
-
Het honderdtal hieronder is 8300.
-
Bedenk dat we afronden in honderdtallen.
-
Als we naar boven gaan afronden, wordt het honderdtal een 4.
-
Als we naar beneden gaan afronden blijft het honderdtal een 3.
-
gevolgd door nullen.
-
Als we willen afronden naar het dichtstbijzijnde honderdtal,
-
moeten we kijken naar de tientallen.
-
Het tiental is hier lager dan 5, dus ronden we af naar beneden, naar 8300.
-
Bedenk weer, wanneer we afronden naar het dichtstbijzijnde tiental,
-
ronden we af naar boven, naar 8350.
-
Als we afronden naar het dichtstbijzijnde honderdtal,
-
ronden we naar beneden af, naar 8300.
-