-
Dus laat ons zeggen dat dit cirkelachtig
ding een geheel voorstelt.
-
We zagen reeds enkele omstandigheden.
-
We zegden, kijk, we kunnen dit
-
verdelen in twee gelijke delen.
-
En indien we één ervan arceren
-
-- dus één van deze gelijke delen --
-
dan is dit 1/2.
-
En verder, indien we er twee arceren,
dan wordt dit 2/2.
-
Dus laat me dat een beetje beter inkleuren.
-
Dus dit hierzo, heb ik verdeeld in twee gelijke delen.
-
En ik arceer twee van deze gelijke delen.
-
Dus welke fractie van het geheel heb ik gearceerd?
-
Wel, we hebben dit reeds meerdere keren gezien.
-
Dit is 2/2 van de volledige figuur.
-
En we zien dat we de volledige figuur gearceerd hebben.
-
Dus dit is gelijk aan 1 geheel.
-
En we kunnen dat doen.
-
We moeten dit niet in twee
gelijke delen verdelen.
-
We kunnen het ook in drie gelijke delen
verdelen.
-
Dus laat ons zeggen dat we dit verdelen
in drie gelijke delen --
-
laat me dat doen, mijn beste poging om
drie gelijke delen te tekenen.
-
Drie gelijke delen lijken op een Mercedes
symbool.
-
En dat is mijn beste.
-
Ik kan dit een beetje beter tekenen.
-
Laat me duidelijk zijn dat ik probeer
om ze gelijk te maken.
-
Dus dat zijn drie gelijke delen.
-
En dan, indien we de drie gelijke delen
effectief arceren
-
-- dus dat zou één van de drie zijn,
-
dus dat is 1/3, 2/3, en 3/3.
-
Dus opnieuw, 3/3 is gelijk aan 1 geheel.
-
Nu, wat indien we iets zouden doen
dat op één of andere manier,
-
nog eenvoudiger is.
-
Wat indien we gewoon ons geheel nemen,
en we verdelen het
-
in enkel één gelijk deel?
-
Wel, we hebben dit reeds gedaan.
-
Dit is één geheel deel hierzo.
-
En dan zou ik dat ene
gelijke deel selecteren --dus
-
laat me dit inkleuren.
-
Dus ik heb één deel, en
ik ga het arceren.
-
Dus welke fractie van het geheel
heb ik nu gearceerd?
-
Wel, ik had één gelijk
deel om mee te beginnen.
-
En ik heb dat ene gelijke
deel gearceerd.
-
Dus ik heb 1/1 van dit gearceerd.
-
En dit is ook duidelijk een geheel.
-
Dus dit is ook gelijk aan een geheel.
-
En ik denk dat je hier een patroon ziet.
-
2/2, 3/3, of 1/1 - deze stellen
allemaal dezelfde waarde voor.
-
Ze stellen allemaal een geheel voor.
-
En je zou dit ook zien indien
je een nummerlijn zou tekenen.
-
Dus dit is 0.
-
Dit is 1.
-
We kunnen zo verder doen.
-
Wel, dit is 1/1.
-
Indien ik zeg, wel,
tussen 0 en 1, ik heb enkel 1,
-
ik verdeel dit in één gelijk
deel, wel,
-
dat is gewoonweg dit geheel
ding hierzo.
-
En indien ik één van deze
gelijke delen zou verplaatsen,
-
zou ik 1 bekomen.
-
Indien ik dit verdeel in twee gelijke
delen en indien ik twee
-
sprongen maak -- één, twee sprongen --
dan bekom ik nog steeds één.
-
Indien ik het verdeel in drie gelijke
delen -- dus laat ons
-
zeggen één, twee, drie
gelijke delen -- en ik
-
maak drie sprongen -- één, twee,
drie -- dan bekom ik opnieuw 1.
-
Dus 2/2, 3/3, 1/1,
of 1 over 1 -- deze
-
zijn alle verschillende manieren om
het nummer 1 voor te stellen,
-
of 1 geheel.