Return to Video

Aftrekken Verhaalsom

  • 0:01 - 0:05
    Een boer verbouwt 531 tomaten
  • 0:05 - 0:09
    en hij kan er 176 van verkopen
  • 0:09 - 0:10
    in drie dagen.
  • 0:16 - 0:20
    Gegeven dat zijn voorraad tomaten afneemt met 176,
  • 0:20 - 0:23
    Hoeveel tomaten heeft hij over
  • 0:23 - 0:25
    na drie dagen?
  • 0:25 - 0:30
    Hij begint met 531 tomaten
  • 0:30 - 0:33
    -- Laat ik me iets meer werktuimte geven --
  • 0:33 - 0:36
    Hij begint met 531 tomaten,
  • 0:36 - 0:39
    en hij krijgt het voor elkaar er 176 te verkopen,
  • 0:39 - 0:41
    dus we moeten eigenlijk
  • 0:41 - 0:44
    de 176 die hij verkoopt er aftrekken
  • 0:44 - 0:45
    als we willen uitzoeken
  • 0:45 - 0:46
    hoeveel hij er overhoudt,
  • 0:48 - 0:49
    Dus we zullen die 176 er aftrekken.
  • 0:49 - 0:50
    Dat is hoeveel hij er in drie dagen verkoopt.
  • 0:50 - 0:52
    Dus er wordt ons gevraagd:
  • 0:52 - 0:54
    Hoeveel tomaten heeft hij over na drie dagen?
  • 0:54 - 0:56
    We hoeven alleen maar die 176 af te trekken
  • 0:56 - 0:58
    van het aantal dat hij in totaal verbouwd heeft.
  • 0:58 - 1:01
    Dus het blijkt gewoon een aftreksom te zijn.
  • 1:01 - 1:03
    Laten we kijken of we het voor elkaar krijgen!
  • 1:03 - 1:06
    Als we regelrecht naar de plaats van de 1 gaan
  • 1:06 - 1:07
    hier rechts bovenaan
  • 1:07 - 1:08
    en... ik zal het naast elkaar doen
  • 1:08 - 1:10
    want ik denk dat mogelijk interessant zal zijn
  • 1:10 - 1:11
    Ik zal het hier links doen zoals
  • 1:11 - 1:13
    je het gewend bent te doen
  • 1:13 - 1:15
    en dan zal ik je laten zien
  • 1:15 - 1:16
    wat er hier rechts gebeurt.
  • 1:16 - 1:18
    Dus 531 is het zelfde
  • 1:18 - 1:21
    als 500 + 30 + 1
  • 1:21 - 1:24
    en als je 176 er aftrekt
  • 1:24 - 1:25
    is dat het zelfde als dat je 100 er aftrekt
  • 1:25 - 1:30
    en dan 70 en dan nog eens 6 er aftrekt.
  • 1:30 - 1:31
    en ik heb zo geschreven
  • 1:31 - 1:34
    omdat de 5 in 531 hetzelfde is als 500,
  • 1:34 - 1:37
    de 3 in 531 staat op de plaats van de tientallen
  • 1:37 - 1:39
    dus eigenlijk staat het voor 30
  • 1:39 - 1:42
    de 1 in 531 staat op de plaats van de eenheden
  • 1:42 - 1:44
    dus die staat gewoon voor een 1.
  • 1:44 - 1:45
    en nu...
  • 1:45 - 1:46
    zal het een beetje duidelijker zijn
  • 1:46 - 1:47
    wat we eigenlijk doen
  • 1:47 - 1:48
    wanneer we lenen of hergroeperen
  • 1:48 - 1:51
    in dit probleem hier.
  • 1:51 - 1:53
    Laten we beginne met de eenheden.
  • 1:53 - 1:57
    1 is minder dan 6
  • 1:57 - 2:00
    Het zou mooi zijn als we een paar van de getallen kunnen hergroeperen
  • 2:00 - 2:01
    van de rest van de plaatsen
  • 2:01 - 2:03
    dus we kunnen regelrecht naar de plaats van de tientallen
  • 2:03 - 2:05
    van de plaats van de tientallen kunnen we 10 lenen
  • 2:05 - 2:07
    of 10 ervan hergroeperen.
  • 2:07 - 2:08
    Dus als we er hier 10 lenen
  • 2:08 - 2:09
    dan wordt dit 20
  • 2:09 - 2:12
    We nemen die 10 en tellen dat op bij de 1
  • 2:12 - 2:15
    en dit wordt dan 11
  • 2:15 - 2:16
    We hebben er dus zojuist 10 bij opgeteld.
  • 2:16 - 2:19
    We hebben 10 van de plaats van de tientallen overgeplaatst
  • 2:19 - 2:21
    naar de de plaats van de eenheden.
  • 2:21 - 2:22
    Wanneer je hier kijkt,
  • 2:22 - 2:25
    dan kan je zeggen: Kijk! We nemen 10 van de dertig,
  • 2:25 - 2:27
    dat wordt 20
  • 2:27 - 2:29
    en dan verandert de 1 in 11.
  • 2:29 - 2:31
    Vroeger toen ik nog op school zat
  • 2:31 - 2:32
    zeiden we: Je leent er 1
  • 2:32 - 2:34
    van de 3
  • 2:34 - 2:36
    en je plakt de 1 gewoon weer hier,
  • 2:36 - 2:37
    maar wat je eigenlijk doet
  • 2:37 - 2:39
    is dat je een 10 van de 30 neemt
  • 2:39 - 2:41
    en deze verandert in een 20
  • 2:41 - 2:43
    en telt de 10 weer op bij de 1
  • 2:43 - 2:44
    waardoor je 11 krijgt.
  • 2:44 - 2:46
    Hoe dan ook, je eindigt op beide manieren met 11
  • 2:46 - 2:47
    op de plaats van de eenheden
  • 2:47 - 2:48
    en nu kan je de aftreksom doen
  • 2:48 - 2:53
    11 - 6 is 5
  • 2:53 - 2:55
    Nu gaan we weer terug naar de plaats van de tientallen.
  • 2:55 - 2:57
    Op deze plaats
  • 2:57 - 2:59
    hebben we nu 2 - 7
  • 2:59 - 3:04
    Wat in werkelijkheid staat voor 20 - 70
  • 3:04 - 3:07
    Die 70 is groter dan de 20
  • 3:07 - 3:08
    dus we willen weer wat toevoegen
  • 3:08 - 3:09
    aan de plaats van de tientallen
  • 3:09 - 3:11
    En we kunnen terecht bij de honderdtallen
  • 3:11 - 3:13
    om wat meer te lenen.
  • 3:13 - 3:15
    Laten we kijken of we dat voor elkaar krijgen!
  • 3:15 - 3:16
    We hebben hier 500
  • 3:16 - 3:19
    Wat gebeurt er wanneer als we daar 100 van lenen?
  • 3:19 - 3:20
    Dan houden we hier gewoon 400 over
  • 3:20 - 3:23
    en nemen we die 100 en brengen die
  • 3:23 - 3:24
    over naar de plaats van de tientallen.
  • 3:24 - 3:29
    Dus in plaats van 20 hebben we nu 120.
  • 3:29 - 3:31
    Als je dit bekijkt bij de som hier links
  • 3:31 - 3:33
    aangezien we hier gebruik maken van de plaats van de getallen
  • 3:33 - 3:37
    nemen we 100 van de 500
  • 3:37 - 3:38
    en houden we 400 over.
  • 3:38 - 3:40
    Dan nemen we die honderd
  • 3:40 - 3:42
    en brengen deze naar de plaats van de tientallen.
  • 3:42 - 3:43
    100 is tien tientallen,
  • 3:43 - 3:45
    dus we zullen 10 hierbij optellen.
  • 3:45 - 3:47
    Dit wordt dan 12
  • 3:47 - 3:49
    Wederom, de meer mechanische
  • 3:49 - 3:51
    manier van denken is:
  • 3:51 - 3:53
    Oh, je hebt er hier 1 weggenomen van de 4
  • 3:53 - 3:57
    en je hebt die andere voor de twee geplakt.
  • 3:57 - 4:02
    Echter, eigenlijk neem je 100 van de 500 waardoor het 400 wordt
  • 4:02 - 4:04
    en dan tel je die 100 op bij de 20 hier
  • 4:04 - 4:06
    waardoor het 120 wordt.
  • 4:06 - 4:08
    Maar je schrijft hier een 12
  • 4:08 - 4:09
    aangezien het gaat om 12 tientallen.
  • 4:09 - 4:11
    Je bevindt je op de plaats van de tientallen.
  • 4:11 - 4:12
    Ik zal het erbij schrijven.
  • 4:12 - 4:13
    Dit is de plaats van de eenheden.
  • 4:13 - 4:14
    Dit is de plaats van de tientallen.
  • 4:14 - 4:19
    En dit is de plaats van de honderdtallen.
  • 4:19 - 4:24
    Nu het getal boven de tientallen
  • 4:24 - 4:26
    groter is dan de nummers eronder
  • 4:26 - 4:27
    kunnen we ze van elkaar aftrekken.
  • 4:27 - 4:31
    Dus we hebben 120 - 70, dat is 50
  • 4:31 - 4:34
    of 12 min 7 is 5
  • 4:34 - 4:35
    de 5 staat op de plaats van de tientallen
  • 4:35 - 4:37
    dus eigenlijk staat het voor 50
  • 4:37 - 4:39
    Ik zal het met de zelfde kleur omcirkelen
  • 4:39 - 4:41
    zodat je het herkent.
  • 4:41 - 4:43
    Deze 5 staat voor 50
  • 4:43 - 4:47
    dan zijn we eindelijk aanbeland op de plek van de honderdtallen.
  • 4:47 - 4:50
    400 - 100 is 300
  • 4:50 - 4:52
    4-1 is 3
  • 4:52 - 4:54
    maar deze 3 staat voor 300
  • 4:54 - 4:55
    deze 5 staat voor 50
  • 4:55 - 4:57
    deze 5 staat voor 5
  • 4:57 - 4:58
    en nu zijn we klaar.
  • 4:58 - 5:00
    Het antwoord is 355
  • 5:00 - 5:03
    De boer houdt 355 tomaten over
  • 5:03 - 5:05
    na drie dagen.
  • 5:05 - 5:09
    ofwel 300 + 50 + 5 tomaten.
Title:
Aftrekken Verhaalsom
Description:

Aftrekken Verhaalsom

more » « less
Video Language:
English
Duration:
05:09
yvonne.kleefkens edited Dutch subtitles for Subtraction Word Problem
jprozendaal edited Dutch subtitles for Subtraction Word Problem
jprozendaal added a translation

Dutch subtitles

Revisions