Stel je voor dat jij en een vriend een tentoonstelling bezoeken en je oog valt op een opvallend schilderij. Het levendige rood doet jou denken aan het symbool van de liefde, maar je vriend is ervan overtuigd dat het juist oorlog weergeeft. En waar jij sterren in een romantische lucht ziet, interpreteert jouw vriend deze als verontreinigende stoffen. Om de ware betekenis boven water te krijgen ga je online, waar je leest dat het een replica is van een project dat de artiest in de eerste klas maakte: rood was haar lievelingskleur en de zilveren stipjes zijn feeën. Nu ken je de achtergrond die leidde tot dit kunstwerk. Was het verkeerd om van het kunstwerk te genieten op basis van andere ideeën? Geniet je er minder van, nu je de waarheid erachter kent? Wat zou de invloed van de bedoeling van de artiest moeten zijn op jouw interpretatie van het werk? Het is een veelbesproken onderwerp, waarover filosofen en kunstcritici het al decennia lang niet eens worden. In het midden van de 20e eeuw beargumenteerden literair criticus W.K. Wimsatt en filosoof Monroe Beardsley dat de artistieke bedoeling irrelevant was. Zij noemden dit de 'Intentional Fallacy': het geloof dat het volgen van de auteursintentie blokkerend werkt. Hun argument was tweeledig: Ten eerste zijn de kunstenaars die we bestuderen niet langer in leven, hebben ze hun bedoelingen niet vastgelegd, of zijn ze simpelweg niet beschikbaar voor het beantwoorden van vragen. Ten tweede, zelfs al zou er een berg relevantie informatie beschikbaar zijn, Wimsatt en Beardsley geloofden dat dit alleen maar zou afleiden van de kwaliteiten van het werk an sich. Ze vergeleken kunst met een dessert: Wanneer je een pudding proeft, beïnvloeden de bedoelingen van de chef niet of je geniet van de smaak of textuur. Het enige dat ertoe doet, volgens hen, is of de pudding lekker is. Natuurlijk kan of je hem lekker vindt verschillen van persoon tot persoon. Aangezien verschillende interpretaties verschillende mensen aanspreken, kunnen de zilveren stippen redelijkerwijs geïnterpreteerd worden als feeën, sterren of verontreinigende deeltjes. Volgens Wimsatt en Beardsley's theorie, zou de interpretatie van de artiest slechts één van de vele acceptabele mogelijkheden zijn. Als je dit problematisch vindt, dan ben je misschien meer in lijn met Steven Knapp en Walter Benn Michaels, twee literaire theoretici die de 'Intentional Fallacy' verwierpen. Zij argumenteerden dat de auteursintentie niet slechts één van de mogelijkheden was, maar de enige mogelijke interpretatie. Stel dat je over een strand loopt en daar tekens in het zand tegenkomt die een gedicht vormen. Volgens Knapp en Michaels zou het gedicht alle betekenis verliezen bij de ontdekking dat dit niet was voortgekomen uit menselijk werk, maar slechts een door de golven gecreëerd toeval was. Volgens hen is een opzettelijke schepper nodig om een gedicht überhaupt te kunnen begrijpen. Andere denkers pleiten voor een middenweg en suggereren dat de bedoeling slechts één van de vele puzzelstukjes is. Hedendaags filosoof Noel Carroll nam dit standpunt in, stellend dat de bedoelingen van een kunstenaar relevant zijn voor het publiek zoals de bedoelingen van een spreker relevant zijn voor degene waarmee een gesprek aangegaan wordt. Om te begrijpen hoe bedoelingen een rol spelen in een gesprek, beeld je dan iemand met een sigaret in, die vraagt om een lucifer. Je reageert door een aansteker te geven, aannemend dat zijn motivatie is de sigaret aan te steken. De woorden waarmee de vraag gesteld wordt zijn belangrijk, maar de bedoelingen bij de vraag bepalen jouw begrip en uiteindelijk ook jouw reactie. Dus naar welk uiteinde van het spectrum neig jij? Vind jij, net als Wimsatt en Beardsley, dat wanneer het over kunst gaat, interpretaties mogen verschillen? Of vind je dat de plannen en motivatie van de artiest invloed hebben op de betekenis? Artistieke interpretatie is complex en waarschijnlijk zal men het er nooit volledig over eens worden.