Asgard, een wereld van wonderen,
was het thuis van de Noordse goden.
Odins grote hal Walhalla
torende er boven de bergen uit
en Bifröst, de regenboogbrug,
verankerde er zichzelf.
Echter, hoewel hun domein magnifiek was,
was het niet beschermd
tegen de reuzen en trollen van Jötunheim,
die de goden verachtten
en op hun vernietiging uit waren.
Op een dag,
toen Thor, de sterkste god,
deze tegenstanders bevocht,
verscheen een vreemdeling,
rijdend op een krachtig grijs paard.
De bezoeker deed de goden
een verbazingwekkend aanbod.
Hij zou voor hen
de grootste muur ooit bouwen,
hoger dan een reus zou kunnen klimmen
en sterker dan een trol zou kunnen slopen.
In ruil wenste hij enkel
dat men hem de schone godin Freya
ten huwelijk zou schenken
en de zon en de maan aan de hemel.
De goden weigerden het verzoek
en waren van plan hem weg te sturen,
maar de bedrieglijke Loki
beraamde een sluw plan.
Hij adviseerde de goden
het aanbod te accepteren,
maar onder zulke strikte voorwaarden,
dat hij de muur
nooit op tijd af zou krijgen.
Zo zouden ze niets verliezen
terwijl ze het grootste deel van de muur
gratis zouden krijgen.
Freya vond dit idee maar niets,
maar Odin en de andere goden
lieten zich overtuigen
en sloten een overeenkomst met de bouwer.
Hij zou één winter de tijd hebben
om de muur te bouwen.
Als op de eerste dag van de zomer
ook maar een deel niet af zou zijn,
zou hij geen vergoeding ontvangen.
En hulp van andere personen
werd hem evenmin toegestaan.
De goden besloten de deal
met een heilige eed
en bezwoeren dat de steenhouwer
in Asgard niets zou overkomen.
Gezwind begon de vreemdeling 's ochtends
met het graven van de fundering
en bij het invallen van de nacht
toog hij naar de bergen voor stenen.
Maar pas toen ze hem 's ochtends
terug zagen komen,
begonnen de goden zich zorgen te maken.
Zoals afgesproken kreeg de steenhouwer
geen hulp van andere personen,
maar zijn paard Svadilfari
sleepte een dermate zware lading stenen
dat hij achter zich
geulen in de grond achterliet.
Winter kwam en ging.
De vreemdeling bleef bouwen,
Svadilfari bleef slepen
en sneeuw noch regen
wist de voortgang te vertragen.
Drie dagen voordat de zomer begon,
was de muur hoog en ondoordringbaar;
alleen de poort moest nog gebouwd worden.
De goden waren met afschuw vervuld.
Niet alleen zouden ze
hun godin van de vruchtbaarheid verliezen,
maar zonder zon en maan zou de wereld
in eeuwige duisternis vervallen.
Ze vroegen zich af
waarom ze zo'n gok hadden genomen --
en toen herinnerden ze zich Loki
en diens verschrikkelijke advies.
Plots voelde Loki zich niet zo slim.
Alle andere goden dreigden hem
met een onvoorstelbaar pijnlijke dood
als niet zou voorkomen
dat de bouwer zijn beloning zou krijgen.
Dus Loki beloofde een oplossing
en maakte zich uit de voeten.
Buiten was de nacht ingevallen
en de bouwer maakte zich klaar
om de laatste lading stenen te halen.
Maar toen hij Svadilfari riep,
verscheen een merrie in het veld.
Ze was zo mooi
dat Svadilfari zijn meester negeerde
en uit zijn teugels ontsnapte.
De steenhouwer wilde hem vangen,
maar de merrie rende diep het bos in
en Svadilfari volgde haar.
De vreemdeling was furieus.
Hij wist dat de goden hier achter zaten
en confronteerde hen --
niet langer als aardige steenhouwer,
maar in zijn ware gedaante
van verschrikkelijke bergreus.
Dit was een grote fout.
Thor was net naar Asgard teruggekeerd
en nu de goden wisten
dat er een reus onder hen was,
negeerden ze hun eed.
De laatste beloning
die de bouwer zou ontvangen --
en het laatste wat hij ooit zou zien --
was een slag met Thors
machtige hamer Mjolnir.
Toen ze de laatste stenen
in de muur hadden gezet,
vierden de goden hun overwinning.
Loki was echter niet onder hen.
Pas maanden later
keerde hij eindelijk terug,
gevolgd door een mooi veulen
met een grijze vacht en acht benen.
Het veulen groeide op
tot een magnifiek ros genaamd Sleipnir,
Odins paard dat sneller dan de wind rende.
Maar waar het paard precies vandaan kwam,
wilde Loki liever niet bespreken.