Wanneer historici spreken
over de wreedheden van de 20ste eeuw,
denken we vaak aan degene die gebeurden
tijdens en tussen de twee Wereldoorlogen.
Samen met de Armeense genocide
in het moderne Turkije,
het Bloedbad van Nanking in China
en de Kristalnacht in Duitsland,
was er nog een andere vreselijke
etnischezuiveringscampagne
op een eiland dat is gelegen
tussen de Atlantische Oceaan
en Caraïbische Zee.
De oorsprong van dit conflict
dateert uit 1492,
toen Christopher Columbus
dit Caraïbisch eiland ontdekte,
dat de naam Hispaniola zou krijgen
en een golf van Europese
kolonisatie teweeg bracht.
De inheemse Taíno eilandbevolking
werd uitgedund door geweld en ziektes
en de Europeanen importeerden
grote hoeveelheden Afrikaanse slaven
om ze te laten zwoegen
in winstgevende suikerplantages.
Tegen 1777 was het eiland verdeeld geraakt
in een Frans-bestuurd westen
en een Spaans-bestuurd oosten.
Door een grote slavenopstand werd Haïti
onafhankelijk van Frankrijk in 1804
en werd het 's werelds eerste
zwarte republiek.
Maar dat moest de nieuwe natie
erg duur betalen,
geïsoleerd uit de wereldeconomie en
opgezadeld met schulden van oude meesters.
Ondertussen verklaarde de Dominicaanse
Republiek haar onafhankelijkheid
door eerst het Haïtiaanse bestuur
over Oost-Hispaniola omver te werpen
en later ook de Spaanse
en Amerikaanse kolonisatie.
Ondanks de lange gezamenlijke geschiedenis
die de twee landen deelden,
zagen veel Dominicaanse elites
Haïti als een raciale bedreiging
die politieke en commerciële relaties
met witte westerse naties kon schaden.
In de jaren na Wereldoorlog I
bezetten de Verenigde Staten
beide delen van het eiland.
Dat deden ze om hun macht te verzekeren
in de westerse hemisfeer
door de lokale oppositie te vernietigen
en VS-vriendelijke overheden in te voeren.
De wrede en racistische aard
van de VS-bezetting,
vooral rond de afgelegen
Dominicaans-Haïtiaanse grens,
legde de fundamenten voor nog grotere
wreedheden na hun terugtrekking.
In 1930 werd de liberale
Dominicaanse president Horacio Vásquez
afgezet door het hoofd
van zijn leger, Rafael Trujillo.
Hoewel hij zelf deels Haïtiaans was,
zag Trujillo de aanwezigheid
van een bicultureel grensgebied
als een bedreiging voor zijn macht,
en tegelijk als een ontsnappingsroute
voor politieke revolutionairen.
In een huiveringwekkende speech
op 2 oktober 1937
was hij zeer duidelijk
over zijn intenties met de regio.
Onder het mom dat hij Dominicaanse boeren
beschermde tegen diefstal en invasies,
kondigde Trujillo de uitroeiing aan
van 300 Haïtianen in het grensgebied
en beloofde dat dit zogenaamde
'wondermiddel' zou doorgaan.
In de daaropvolgende weken
voerde het Dominicaanse leger
de orders van Trujillo uit
en vermoordde duizenden
Haïtiaanse mannen en vrouwen,
zelfs hun Dominicaans geboren kinderen.
Het leger viseerde zwarte Haïtianen,
ook al waren veel Dominicanen
zelf ook donker van huid.
Sommige versies zeggen dat --
om de inwoners van beide landen
uit elkaar te houden --
moordenaars hun slachtoffers dwongen het
Spaanse woord voor peterselie te zeggen.
Dominicanen spreken het uit als perejil,
met een rollende Spaanse 'r'.
Maar de Haïtiaanse voertaal is Kreyòl
en die gebruikt geen rollende 'r'.
Dus mensen die moeite hadden
met de uitspraak van perejil,
werden ervan verdacht Haïtiaan te zijn
en meteen vermoord.
Maar recent onderzoek suggereert
dat dit soort testen
niet die enige factor waren
om te bepalen of je werd vermoord of niet.
Veel bewoners op de grens
waren namelijk tweetalig.
De Dominicaanse overheid censureerde
elk nieuws over de massamoord,
terwijl lijken in ravijnen werden gegooid,
gedumpt in rivieren,
of verbrand om het bewijs te vernietigen.
Dit is waarom niemand exact weet
hoeveel mensen werden vermoord.
Vandaag de dag schatten we dat aantal
ergens tussen 4.000 en 15.000.
Toch was de omvang van het bloedbad
duidelijk voor veel waarnemers.
Zoals de Amerikaanse ambassadeur
in de Dominicaanse Republiek opmerkte:
"In het hele noordwesten van het front
aan de Dajabón kant
is er geen enkele Haïtiaan te bespeuren.
Wie niet geslacht werd,
vluchtte naar de andere frontkant
of verstopt zich nu nog in de struiken."
De overheid probeerde
haar verantwoordelijkheid te ontkennen
en schoof de schuld voor de moorden
af op de burgerwacht.
Maar Trujillo werd
internationaal veroordeeld.
Al met al moest de Dominicaanse overheid
slechts € 450.000 betalen
als herstelbetaling aan Haïti.
Maar door de corrupte bureaucratie,
bereikte maar de helft van dit budget
de overlevers of hun families.
Noch Trujillo, noch iemand anders
van zijn overheid
werd ooit gestraft
voor deze misdaad tegen de mensheid.
De erfenis van de massamoord
blijft een bron van spanning
tussen de twee landen;
activisten aan beide kanten van de grens
proberen de oude wonden te helen.
Maar de Dominicaanse staat
heeft weinig tot niets gedaan
om de massamoord of zijn slachtoffers
officieel te herdenken.
Ondertussen blijft de heugenis aan
de massamoord een vreselijke herinnering
aan hoe machtsbeluste leiders
mensen kunnen manipuleren
om zich te keren tegen hun aloude buren.