Nicolaus Steno
is vrijwel onbekend
buiten het vak
'Introductie tot de geologie',
maar iedereen die het leven op aarde
hoopt te begrijpen,
zou moeten zien hoe Steno juist
die concepten uitbreidde en verbond:
aarde, leven en begrijpen.
In 1638 geboren in Denemarken
als Niels Stensen,
de zoon van een goudsmid,
was hij een ziekelijk kind
wiens schoolvrienden
stierven aan de pest.
Hij overleefde en begon
lichamen te ontleden
als anatomist.
Hij bestudeerde organen
van allerlei diersoorten.
Hij ontdekte een kanaal
in dierlijke schedels
dat speeksel
naar de mond leidt.
Hij weerlegde het idee
van Descartes
dat alleen mensen
een pijnappelklier zouden hebben,
en toonde aan dat het niet
de zetel van de ziel was,
misschien wel het ontstaan
van de neurowetenschap.
Meest opzienbarend voor die tijd
was zijn methode.
Steno liet nooit toe dat antieke teksten,
Aristotelische metafysica
of Cartesiaanse redeneringen
boven empirisch en experimenteel
bewijs gingen.
Zijn visie, vrij van
speculatie of rationalisatie,
ging diep.
Steno had gezien hoe galstenen
ontstaan in natte organen
door opslibbing.
Ze voldeden aan gietingsprincipes.
die hij kende als goudsmid,
regels die toepasbaar zijn
in allerlei vakgebieden
voor het begrip van vaste stoffen
via hun structurele verhoudingen.
Later liet
de Groothertog van Toscane
hem een haai ontleden.
Diens tanden leken op tongstenen,
vreemde kiezels
die werden gevonden in rotsen
op Malta en de bergen
nabij Florence.
Plinius de Oudere,
een Romeinse natuuronderzoeker,
zei dat ze uit
de lucht waren gevallen.
Tijdens de Middeleeuwen
ging het volksverhaal
dat het slangentongen waren,
die werden versteend
door Sint Paulus.
Steno zag dat de tongstenen
haaientanden waren
en vice versa,
met dezelfde sporen
van doorlopende groei.
Hij zag dat soortgelijke dingen
soortgelijk worden aangemaakt,
en stelde dat prehistorische tanden
van prehistorische haaien kwamen
uit water dat steen vormde
rond de tanden,
en bergen vormde.
Rotslagen waren ooit lagen
van afzettingen door water,
die horizontaal liggen,
bovenop elkaar,
van de oudste
tot de nieuwste laag.
Als de lagen zijn vervormd, gekanteld,
door een breuk
of een kloof doorsneden,
kwam die verandering
nadat de laag werd gevormd.
Vandaag de dag klinkt het logisch.
Destijds was het
baanbrekend.
Hij had stratigrafie
uitgevonden
en legde het grondwerk
voor de geologie.
Door één oorsprong te vinden
van haaientanden uit twee tijdperken,
door te stellen dat natuurwetten
die nu gelden
ook gelden voor het verleden,
legde Steno de kiem
voor uniformitarianisme,
het idee dat het verleden
vorm kreeg door processen
die vandaag de dag
nog te zien zijn.
In de 18e en 19e eeuw
bestudeerden de Engelse
uniformitarianistische geologen
James Hutton en Charles Lyell
actuele, zeer langzame,
doorgaande veranderingen
van erosie en sedimentatie
en beseften dat de aarde
veel ouder moest zijn
dan de Bijbelse schatting
van 6.000 jaar.
Vanuit hun werk ontstond
de gesteentecyclus.
wat, samen
met de platentektoniek
halverwege de 20e eeuw
ons de grote
gesmolten-korstige, bevende,
alles omvattende theorie
van de Aarde gaf,
van een galsteen tot
een 4,5 miljard jaar oude planeet.
En denk nu nog groter,
pas het toe op biologie.
Stel dat je een haaientand
ziet in een laag
en daaronder een fossiel
van een organisme
dat je nog nooit hebt gezien.
Het diepere organisme is ouder, toch?
Nu heb je bewijs
voor het ontstaan en uitsterven
van soorten met de tijd.
Word uniformitarisch.
Misschien dat een proces
dat nu gaan de is
niet alleen stenen verandert,
maar het leven.
Het verklaart misschien ook
de verschillen en overeenkomsten
tussen soorten
die werden ontdekt
door anatomisten als Steno.
Het is veel om over na te denken,
maar Charles Darwin had de tijd.
Op een lange reis
naar de Galapagos eilanden
las hij het boek
van zijn vriend Charles Lyell,
'Principles of Geology,'
wat Steno zo ongeveer
had bedacht.
Soms staan reuzen
op de schouders
van kleine
nieuwsgierige mensen.
Nicolaus Steno hielp
evolutie te ontwikkelen,
legde de grondslag
van de geologie,
en liet zien hoe onbevooroordeeld,
empirische observatie
intellectuele grenzen
kan doorsnijden
en ons perspectief
kan verdiepen.
Zijn hoogste prestatie,
daarentegen,
is wellicht zijn motto
het brengen van de zoektocht
naar de waarheid
voorbij onze zintuigen
en huidig begrip
als het nastreven
van de schoonheid
van het nog onbekende.
Mooi is wat we zien,
nog mooier is wat we weten,
maar verreweg het allermooiste
is het onbekende.