Men zegt vaak dat ondanks de vele
conflicten tussen mensen,
we allemaal hetzelfde bloed bloeden.
Een mooie gedachte,
maar niet helemaal juist.
Ons bloed heeft namelijk
een paar variëteiten.
Onze rode bloedcellen bevatten
een proteïne, de hemoglobine,
die bindt aan zuurstof
die zo door cellen in
het lichaam kan getransporteerd worden.
Maar ze bevatten nog
een complexe proteïne
aan de buitenkant van de celmembraan.
Deze proteïnen, bekend als antigenen,
communiceren met witte bloedcellen,
de immuuncellen
die beschermen tegen infecties.
Antigenen werken als
identificatoren,
zodat het immuunsysteem jouw
eigen lichaamscellen herkent
zonder ze aan te vallen als
onbekend materiaal.
De twee belangrijkste antigenen, A en B,
bepalen jouw bloedgroep.
Maar hoe krijgen we 4 bloedgroepen
van maar 2 antigenen?
De antigenen worden gecodeerd
door 3 verschillende allelen,
soorten van een bepaald gen.
De A- en B-allelen coderen alleen
voor A- en B-antigenen,
de O-allele voor geen van beide,
en omdat we een kopie van de genen
van beide ouders erven,
heeft iedereen twee alleles die
de bloedgroep bepalen.
Wanneer deze verschillend zijn,
overstemt de één de ander,
afhankelijk van hun dominantie.
Voor bloedgroepen zijn A- en B-allelen
beide dominant en is O recessief.
Dus A en A geeft bloedgroep A,
en B en B geeft bloedgroep B.
Als je van beide één erft,
zal de co-dominantie zowel
A- als B-antigenen produceren,
en krijg je bloedgroep AB.
De O-allele is recessief,
dus A en B overstemmen
als ze samenkomen met O,
resulterend in groep A of groep B.
Als je twee O´s erft,
wordt instructie gegeven
om bloedcellen te maken zonder
het A- of B-antigen.
Door deze wisselwerking
kan je aan de hand van de bloedgroep
van beide ouders
de mogelijke bloedgroep van de kinderen
voorspellen.
Waarom zijn bloedgroepen belangrijk?
Voor bloedtransfusies
is kennis van de juiste groep
van levensbelang.
Als iemand van groep A bloed krijgt
van groep B, of andersom,
zullen de antilichamen de onbekende
cellen afstoten en aanvallen,
er mogelijk het transfusiebloed
doen klonteren.
Maar omdat mensen met groep AB
zowel A- als B-antigenen produceren,
maken ze geen antilichamen aan
en worden beide als veilig herkent,
waardoor ze universele ontvangers zijn.
Aan de andere kant,
produceren mensen met bloedgroep O
geen van beide antigenen,
wat hen universele donors maakt,
maar hun immuunsysteem
maakt antilichamen aan
die elk ander bloedtype afwijzen.
Helaas is donors en ontvangers koppelen
nog iets gecompliceerder
door een bijkomend antigeen-systeem,
de Rhesus-factor,
genoemd naar de resusaapjes
bij wie het voor het eerst ontdekt werd.
Rh+ of Rh- verwijst naar de aanwezigheid
of afwezigheid van het D-antigeen
in het Rh-bloedgroepsysteem.
Naast het belemmeren
van bepaalde bloedtransfusies,
kan het ernstige complicaties
opleveren tijdens een zwangerschap.
Als een Rh- moeder een Rh+ kind draagt,
zal haar lichaam Rh-antilichamen
maken die door de placenta kunnen
en de foetus kunnen aanvallen,
bekend als hemolytische ziekte
van de pasgeborene.
Sommigen denken dat een
bloedgroep verwant is aan persoonlijkheid,
maar dat is niet
wetenschappelijk bewezen.
Ook al varieert de verhouding
van bloedgroepen
tussen verschillende
bevolkingsgroepen,
weten wetenschappers niet precies
waarom ze evolueerden.
Misschien als bescherming tegen
bloedoverdraagbare ziekten,
of misschien door willekeurige
genetische drift.
Tot slot: verschillende diersoorten
hebben verschillende sets antigenen.
De 4 voornaamste bloedgroepen
die wij apen delen,
verbleken bij de 13 bloedgroepen
bij honden.