Hebben hersenen een geslacht?
Dat is een fundamentele vraag
die eenieder zich stelt.
De eerste mythe:
vrouwen hebben kleinere hersenen
dan mannen, dus zouden ze
minder intelligent zijn.
Dit idee komt uit de 19e eeuw,
de hoogtijdagen van de craniometrie
toen dokters onderzoek deden
naar het verband tussen
de grootte van de schedel, het gewicht
van de hersenen en intelligentie.
Het moet gezegd worden dat
voor de meesten van hen
het absoluut duidelijk en natuurlijk was
dat mannen grotere hersenen
hebben dan vrouwen,
blanken grotere dan zwarten
en bazen grotere dan arbeiders.
Een groot verdediger van deze stellingen
was de Franse arts Paul Broca
die een verschil van 150 gram
heeft gemeten in het gemiddelde gewicht
van hersenen van mannen en vrouwen.
Het gemiddelde gewicht
bij mannen is 1,350 kilogram
en bij vrouwen 1,200 kilogram.
In 1861 heeft Broca verklaard:
"We vroegen ons af of
de beperkte omvang van de hersenen
van de vrouw niet uitsluitend afhangt
van de omvang van haar lichaam,
maar men moet niet vergeten dat
de vrouw gemiddeld
minder intelligent is dan de man."
Maar, hoe dan ook,
de vraag naar het verband
tussen de omvang van de hersenen
en intelligentie is niet aan de orde
omdat dit verband feitelijk niet bestaat.
Wij weten dit dankzij een aantal
beroemde mannen, geen vrouwen,
die hun brein aan
de wetenschap hebben geschonken.
Bijvoorbeeld,
een eminent figuur als Anatole France had
een brein dat een kilo woog,
Toergenjev had 2 kilo hersenen,
en wat Einstein betreft, die had kleine
hersenen van slechts 1,250 kilogram,
dus in dezelfde orde van grootte
als vrouwelijke hersens.
Nog een misvatting:
vrouwen zijn beter in staat
om meerdere dingen tegelijk te doen
omdat de communicatie
tussen beide hersenhelften bij hen
beter ontwikkeld is dan bij mannen.
Zoals bekend kunnen zij beter multitasken.
Dit idee komt voort uit een studie
die gepubliceerd is in 1982,
op basis van 20 hersenen
bewaard in formaline
waarbij het corpus callosum,
de hersenbalk,
hier rood omcirkeld,
dus de bundel van vezels
die de verbinding vormt
tussen beide hersenhelften
bij vrouwen dikker was dan bij mannen
en daardoor misschien
beter geschikt voor communicatie.
Maar sinds 1982 is er veel gebeurd:
veel technologische vooruitgang
met name nieuwe technieken
op het gebied van neuroimaging, zoals MRI,
die ons eindelijk in staat stellen
om een droom te verwezenlijken, namelijk
het bestuderen van een levend brein
in plaats van hersenen op sterk water.
En als we ze naast elkaar leggen,
alle studies naar het corpus callosum
sinds de introductie van MRI,
dan zien we dat er geen verschil is
tussen mannen en vrouwen
in de dikte van de hersenbalk.
Nog een derde mythe:
"Vrouwen hebben een gave voor taal
want zij gebruiken beide hersenhelften
bij het praten."
Waar komt dat idee vandaan?
Dat komt uit een studie uit 1994,
een onderzoek met MRI
tijdens een taaltest waaruit bleek
dat mannen bij de test gebruik maakten
van slechts een hersenhelft,
en vrouwen beide helften activeerden.
Deze intrigerende studie, uitgevoerd
op 19 mannen en vrouwen,
heeft vele onderzoekers
aangezet tot een poging
om dit resultaat te reproduceren.
En als men nu
al deze studies samenvoegt,
gepubliceerd tussen 1995 en 2009,
uitgevoerd op een totaal
van 700 mannen en vrouwen,
dan ziet men dat er statistisch gezien
geen verschil is
tussen mannen en vrouwen
in de verdeling van de taalgebieden.
Bij bestudering van
een groot aantal proefpersonen
is er geen verschil meer
tussen de geslachten.
We zullen nu gaan zien waarom dat zo is.
We nemen als voorbeeld een MRI-onderzoek
waarbij aan de proefpersonen
werd gevraagd een som
uit te rekenen met het hoofd,
iets waar ze allemaal toe in staat waren.
Men kan zien dat er
binnen de groep vrouwen
een grote variabiliteit bestaat
in de verdeling van de hersengebieden
die gebruikt worden tijdens de berekening.
Dezelfde variabiliteit doet zich voor
binnen de groep mannen.
Uiteindelijk, om tot eenzelfde resultaat
te komen bij het hoofdrekenen
gebruikt elk individu een eigen methode
om de hersenen te activeren.
Er bestaan vele verschillende strategieën
om een berekening
uit te voeren in het hoofd.
Daarom is de variabiliteit
die men waarneemt
tussen individuen van hetzelfde geslacht
gelijk aan of zelfs groter dan
die tussen de geslachten.
En dan nog cliché: het verschil
in geestelijk vermogen
van mannen en vrouwen
zou een biologische oorsprong hebben.
Er zijn inderdaad een aantal testen
waarbij vrouwen beter worden geacht.
Zoals bij testen
met visuele waarneming van details,
waarbij men, in dit geval, twee
identieke huizen moet herkennen.
En vrouwen zijn ook beter
in testen met verbale vlotheid
waarbij men zoveel mogelijk woorden
moet noemen die beginnen
met dezelfde letter.
Dit alles is nog niet erg ingewikkeld.
Wat mannen betreft:
die zijn beter, of zouden beter zijn,
bij testen met mentale rotatie
van een object in
de driedimensionale ruimte.
Ze zijn ook beter
in het streven naar een doel.
Laat ons eens nadenken over de betekenis
van deze verschillen in prestatie.
De vraag kan worden gesteld:
zijn deze aangeboren of aangeleerd?
Men ziet dat deze verschillen
pas waarneembaar zijn
vanaf de adolescentie
en dat ze verdwijnen door te leren.
We kunnen dus aannemen dat het onderwijs
en de cultuur een grote rol spelen
bij het ontstaan van deze verschillen.
Er is nog een belangrijke factor,
en dat betreft de context
waarbinnen de betreffende testen
worden uitgevoerd.
Neem bijvoorbeeld nogmaals die
beroemde test met mentale rotatie
in drie dimensies, waarbij men
moet aangeven of de getoonde objecten
hetzelfde of verschillend zijn.
Als men deze aan een schoolklas voorlegt
en de leraar zegt dat
de test over geometrie gaat,
dan zullen de jongens
een beetje beter zijn dan de meisjes.
Als de leraar de test echter aankondigt
als een tekenoefening,
dan halen jongens en meisjes
een gelijke score.
Dat is een interessant resultaat
waaruit blijkt dat de uitkomsten
van de test beïnvloed worden
door gevoel van eigenwaarde
en genderstereotypen.
Nog een voorbeeld, uit Amerika,
over prestatieverschillen
tussen meisjes en jongens bij wiskunde.
Een groot statistisch onderzoek uit 1990,
met tien miljoen leerlingen,
heeft uitgewezen dat jongens,
gemiddeld genomen,
iets beter scoren
bij wiskundetesten dan meisjes.
Volgens sommigen komt dit
doordat meisjes geen
wiskundeknobbel hebben.
Maar in 2008 is dit onderzoek
nogmaals uitgevoerd
en deze keer waren de uitkomsten
voor jongens en meisjes gelijk.
We zien dus dat in twintig jaar tijd
de prestatieverschillen bij wiskunde
tussen jongens en meisjes verdwenen zijn.
Hieruit blijkt dus dat deze verschillen
door opvoeding en onderwijs
en niet door biologie verklaard worden.
Nu kan men zich de vraag stellen:
"Welke invloed heeft onderwijs
op de hersenen?"
Ons menselijk brein bestaat uit
honderd miljard neuronen
die met elkaar in contact staan
via een biljard kleine verbindingen.
Negentig procent van deze verbindingen
wordt echter na de geboorte gevormd.
En het is de wijze waarop
deze verbindingen worden gelegd,
en dus de netwerken
van neuronen worden gevormd,
die sterk wordt beïnvloed
door opvoeding en cultuur.
Een eerste voorbeeld: in de hersenen
van professionele pianisten,
en dit geldt ook voor violisten,
dat kan ik u verzekeren,
ziet men op de MRI een verdikking
in die hersengebieden die zowel
de motoriek van de vingers
als het gehoor regelen.
Deze verdikkingen zijn het gevolg van
de aanmaak van extra verbindingen
tussen de neuronen en ze zijn evenredig
aan de tijd die men als kind heeft besteed
aan het leren pianospelen.
Men gebruikt de term neuroplasticiteit
voor het beschrijven
van dit vermogen van de hersenen
om zich te vormen
al naar gelang de ervaring.
Nog een voorbeeld
van neurale plasticiteit bij volwassenen.
Men vraagt aan studenten van begin twintig
om te leren jongleren met drie ballen.
Al na drie maanden ziet men
verdikkingen van de hersenschors
in die gebieden
die de motoriek en het zicht regelen.
En wat ook uit dit experiment blijkt,
is dat zodra de studenten stoppen
met hun jongleeroefeningen
die verdikte gebieden
weer beginnen te krimpen.
Sterker nog, bij experimenten
met wat oudere mensen, begin zestig,
ziet men hetzelfde verschijnsel
van verdikking als bij jongeren.
Dat is een hele geruststelling,
het laat zien dat de neurale plasticiteit
niet vergaat met de leeftijd.
En dan is er nog een bijzonder voorbeeld
van de plasticiteit van het brein.
Het betreft hier een man van 44 jaar,
getrouwd, vader van twee kinderen,
die een geheel normaal
werkzaam leven leidde.
Hij had last van een verzwakt been.
Daarom heeft men hem onder de MRI gelegd.
Zo ontdekte men tot stomme verbazing
dat zijn schedel was gevuld met vocht
en dat zijn hersenen
waren teruggebracht tot een dunne laag
aan de binnenkant van de schedel.
Toen is men vragen gaan stellen.
En wat bleek, deze man had
bij zijn geboorte een waterhoofd.
Er was een drain aangelegd om overtollig
vocht uit de hersenen af te voeren,
maar deze was verstopt.
Uiteindelijk heeft het vocht
de hersenen
tegen de schedelwand weggedrukt.
Dit heeft geen probleem veroorzaakt
in het leven van de patiënt,
die dan ook niks in de gaten had.
En nu dat u
alles weet over neuroplasticiteit,
die er voor zorgt dat
de structuur en het functioneren
van de hersenen zich aanpast aan
ieders persoonlijke levensverhaal,
kunt u ook begrijpen waarom
wij allemaal verschillende hersenen
hebben, onafhankelijk van ons geslacht.
Wat we echter allemaal gemeen hebben,
is die cerebrale cortex,
met zijn plasticiteit,
die zover ontwikkeld is
in de loop van de evolutie
dat deze zich moest opvouwen
om in de hersenpan te passen.
Hier ziet u, aan de linkerkant,
echte hersenen
en rechts, een computermodel
van de hersenen,
dat men virtueel kan ontvouwen.
En ik kan het u laten zien.
Hier onthul ik de hersenen
of eigenlijk de schedel.
Ik open deze schedel
en ik ontvouw de cerebrale cortex
die twee vierkante meter groot is,
en drie millimeter dik.
Het is dankzij deze cortex
dat wij allemaal, mannen en vrouwen,
kunnen redeneren, denken, dromen
en ons een voorstelling kunnen maken
van de toekomst van de mensheid.
Dank jullie wel.
(Applaus)