Hoe leren dove kinderen lezen? Vertaling Sibylle Fonzé "École et Surdité" en haar ervaringen omtrent tweetalig en inclusief onderwijs. Illustraties Kibo Goeiedag iedereen. Ik ben Magaly Ghesquière (naamgebaar). Ik ben een tweetalige lerares en werk sinds 25 jaar bij Sainte-Marie de Namur. Daar lopen horende en dove leerlingen samen school. Gedurende de voorbije 25 jaar heb ik niet altijd dezelfde functie gehad. Eerst haalde ik mijn lerarendiploma voor het lager onderwijs alsook het Frans Belgische Gebarentaal certificaat (UF12). Vanaf de opstart van de tweetalige klassen, werkte ik als kleuterjuf gedurende vier jaar. Dan was ik de klastitularis in het eerste en tweede leerjaar gedurende acht jaar. Daarna nam ik afstand van deze functie en richtte ik me op het onderzoek. Nu heb ik drie functies: ten eerste ben ik de coordinator van de tweetalige klassen in het kleuter en het lager onderwijs, en werk samen met het team, de leerlingen en hun ouders. Ik coördineer het allemaal en ondersteun de directeur. Daarnaast, voer ik onderzoeken uit. Momenteel richt ik me op de leesvaardigheden van dove leerlingen, maar niet meer bij de jongsten. Dit heb ik al gedaan en er werd een boek hierover uitgegeven. Nu focus ik me op de dove tieners. Ik onderzoek hun leervoortgang in verband met het lezen en schrijven. met als doel hen beter te ondersteunen. Dit is het onderzoek die ik nu uitvoer. Ten derde, geef ik nog altijd lessen samen met mijn dove collega Sibylle Fonzé (naamgebaar). Haar moedertaal is de Frans Belgische Gebarentaal en de mijne is het Frans. Samen bieden we een complementair aanpak in onze tweetalige lessen waar leerlingen leren met beide talen te werken gelijkaardig aan de vertalingslessen. Deze lessen worden gegeven vanaf het eerste leerjaar in het lager onderwijs tot het zesde leerjaar in het middelbaar onderwijs. Hoe werden de tweetalige klassen 25 jaar geleden opgericht? Het begon met horende ouders van dove kinderen die geen geschikte school in Namen vonden voor doven. Ze wouden hun kind in een gewone school niet laten integreren wegens isolement en de dichtste gespecialiseerde school was ver gelegen met een matige onderwijskwaliteit. Daarom besloten ze het in Namen op te richten. Deze ouders hebben de vereniging "École et Surdité" 25 jaar geleden opgericht. Deze vereniging verleent nu nog steun aan de school door fondsenwerving, bevordert de reflecties rond de pedagogie van tweetalig onderwijs, en biedt dagelijks ondersteuning aan de school en zijn directeur. Dit ondersteuningswerk is waardevol want zonder de vereniging zou de school het niet kunnen. Naast beide organisaties, is er ook de Universiteit van Namen en haar LSFB-Lab. Ze werken alledrie samen sinds 25 jaar al. Het thema van de video van vandaag gaat over hoe doven leren lezen. Denken jullie dat er maar één methode is die geschikt is voor doven? Nee. Er zijn er meerdere wegens de nood aan aanpassingen voor de verschillende profielen van doven zodanig iedere van hen kan leren lezen en schrijven. Vandaar is het belangrijk voor mij om eerst uitleg te geven over het werkkader van Sainte-Marie en het context waarin deze school zich bevindt. Dit heeft invloed op ons manier van werken en de sterke princiepen die we volgen. De structuur en het context waarin jullie jullie bevinden zijn verschillend van ons, bijgevolg is het niet mogelijk om heel ons aanpak direct bij jullie toe te passen. Het is dus belangrijk om ons context goed te begrijpen om daarna na te denken hoe het in jullie context kan toegepast worden. Ik ga nu jullie vertellen over de principes van Sainte-Marie de Namur. Daarin licht ik ook toe over de verschillende profielen van doven zodanig ik later de geschikte leesmethode bij de start voor iedere van hen kan uitleggen. Jullie zullen merken dat deze principes een belangrijke rol spelen op jullie werk en de pedagogische methoden aangepast voor de leerlingen. Ze beïnvloeden ons werk. Er zijn er drie: ten eerste, de tweetaligheid, ten tweede, de inclusie, en ten derde, het gelijkwaardig onderwijs dat verstrekt wordt aan zowel horende als dove leerlingen. Ik ga nu uitgebreid uitleggen over ieder principe. De tweetaligheid. Ik zal eerst toelichten over het algemeen concept van tweetaligheid, daarna over de doelstelling van tweetaligheid gehanteerd bij École et Surdité. Het reden is dat dovenscholen verklaren dezelfde doelstelling van tweetaligheid na te strijven maar bij nader inzien, merkt men dat de toepassing ervan anders wordt bekeken en aangepakt bij iedere dovenschool. Daarom is het belangrijk om de doelstelling van de tweetaligheid bij École et Surdité goed toe te lichten. Als we aan mensen in het algemeen vragen wat een tweetalige persoon kan doen men antwoordt meestal dat een persoon die tweetalig is beheerst perfect beide talen en beide talen staan op gelijke voet in alle hun modaliteiten (spreken, enz). Is dit het juiste antwoord? Nee. Wat vertellen onderzoekers in hun publicaties rond tweetaligheid dan? Een persoon die tweetalig is beheerst meerdere talen maar de graad van beheersing bij iedere van deze talen kan niet gelijk en perfect zijn. Het ideaal van tweetaligheid waar men talen op perfecte niveau beheren is voor de mens in de praktijk onhaalbaar. Wereldwijd zijn er veel mensen die twee of meerdere talen beheerst maar niemand kan twee talen perfect beheersen op gelijkwaardig niveau. Waarom? Ik geef een voorbeeld: een persoon die tweetalig is in het Spaans en het Engels gebruikt Engels op het werk in het domein van informatica en spreekt Spaans thuis met zijn hele familie. Die persoon kan in diepte over informatica spreken met een rijke lexicon in het Engels maar thuis spreekt hij amper over informatica daar er geen nood hiervoor is. Hij zal specifieke termen in het Engels kennen maar niet in het Spaans. Trouwens, zal hij thuis zijn Spaanse taalgebruik aanpassen tegenover jonge kinderen alsook tegenover oudere mensen. Hij gebruikt daar Spaans op een verrijkende manier in verschillende contexten en tegenover verschillende mensen. Maar op het werk is er geen variatie, hij ontmoet steeds dezelfde personen. Er zijn geen jonge noch oudere personen met wie hij kan spreken. Beide situaties hebben invloed op de evolutie van zijn talen. Hetzelfde geldt voor de dove leerlingen van Sainte-Marie. Inderdaad, sommigen van hen komen uit gezinnen van horende mensen waar Frans, de eerste taal, wordt gesproken. Het kind kan daar deze taal spreken. Maar het kind gebruikt de gebarentaal nooit buiten school. Daarentegen, een dove kind van dove ouders die uit een dove familie komt en die zowel jonge als oude doven ontmoet zal gebarentaal met hen gebruiken. Op school gebruikt hij ook gebarentaal en hoewel hij Frans kan lezen, zal het beperkt zijn wegens weinige blootstelling aan deze taal. Hij komt in contact met de Franse taal pas wanneer hij het leest maar rondom hem niet. In beide situaties, zien we duidelijk dat elk kind, sinds zijn jonge leeftijd, anders evolueert qua tweetaligheid. Het gebeurt anders bij ieder van hen. En het is belangrijk om bewust te zijn van de verschillende profielen van kinderen naargelang hun levenssituaties en familiecontexten. We moeten rekening ervan houden in ons werk met deze kinderen en zodanig we onze pedagogische methoden kunnen aanpassen bij elk kind. Ik zal later nog verdiepen over de verschillenden profielen van de leerlingen. Tweetaligheid bij Sainte-Marie. Wat bevat de doelstelling van tweetaligheid bij École et Surdité in? Eerst laten we naar dit beeld die over balans gaat. Zoals ik het eerder verteld heb, dat een tweetalige persoon een perfect evenwicht kan vinden tussen twee talen is onmogelijk. Ja, maar we moeten dit beeld in ons hoofd houden. We mogen het beoogde doel nooit vergeten en we moeten verder proberen om zo dichtbij mogelijk te geraken en natuurlijk zonder het te kunnen halen, zoals we het al weten. We moeten proberen om leerlingen aan te moedigen, door middel van aangepaste pedagogische methoden, om samen dit doel na te streven, We moeten hen zo goed mogelijk aanzetten tot dit doel. Stel dat we het tegenovergesteld doen: we weten dat het onmogelijk is om de perfecte balans te vinden. Dan geven we er geen aandacht voor en laten we de leerlingen in de kou staan want sowieso gaan ze het nooit kunnen halen. Nee! Het is dus belangrijk om dit doel vasthouden. We moeten hen aanmoedigen om bij dit doel zo dicht mogelijk te zijn. Dit beeld toont een vrouw die volvertrouwen aan het gebaren is. Waarom? Dankzij gebarentaal kunnen mensen in een groep, of ze horend of doof zijn, en bij doven met verschillende profielen, zoals de ene die spreekt en de andere niet, of de ene die een hoorapparaat draagt en de andere die een CI draagt, enz., ze kunnen allemaal communiceren op gelijkwaardige manier. Dit beeld toont een vrouw die schrijft. Waarom? Tweetaligheid betekent het beheersen van de gebarentaal maar ook de Franse taal. Wat zijn onze verwachtingen omtrent dit laatste? Ten eerste, wat betreft het geschreven Frans, zijn er verschillende profielen van doven, of ze spreken of niet, of ze hoorapparaten of CI dragen, voor wie gebarentaal de eerste taal of de tweede taal is, enz, uiteindelijk kunnen ze allemaal het geschreven Frans beheersen. Natuurlijk kan het leerproces en -tempo van ieder van hen verschillend zijn. We moeten dus het beoogde doel van perfecte balans in onze gedachten houden en dit proberen na te strijven want ze kunnen allemaal zo dicht mogelijk te komen. Dit beeld toont een tekstballon. Waarom? Tweetaligheid betekent het beheersen van gebarentaal en het geschreven Frans maar wat met gesproken Frans? Zoals jullie het al weten, bij de verschillende profielen van doven zijn er sommige doven die heel goed kunnen spreken, sommigen minder en sommigen helemaal niet. Hoe kunnen we hiermee omgaan? Professionals moeten hen allemaal respecteren en hun vaardigheden, of ze geavanceerd of matig zijn of ontbreken, verder bevorderen. Ze mogen niet de ene opzij houden of de andere weglaten. Bijvoorbeeld, je zegt aan een leerling die heel goed spreekt dat hij in de klas moet gebaren want het is de dovenmethode en dus is het niet nodig om te spreken. Integendeel! We moeten zijn spraakvaardigheid erkennen en hem betrekken door verbindingen maken tussen zijn vaardigheden en het geschreven Frans. Zo moedigen we hem aan in wat betreft zijn vaardigheden. Nu zijn we met een leerling die niet zo goed kan spreken, dus hij heeft al de basis! Daar spelen we in: we moedigen hem aan om zijn basisvaardigheden te gebruiken bij het leren van het geschreven Frans door associaties maken met wat hij al beheerst. Nu hebben we een leerling die niet kan spreken, geen probleem! We kunnen andere methoden gebruiken om de taal aan te leren. Het is belangrijk dat de professional iedere leerling respecteert. Dit beeld toont twee vogels die zitten naast een muis met een snavel en veren. De muis doet de vogels na en is niet op gemak. De vogels zijn aan het peinzen over haar. Het illustreert de identiteitsontwikkeling Zoals jullie het weten, wanneer doven groeien kampen ze soms met worstelingen in de ontwikkeling van hun identiteit. Maar de tweetaligheid kan hen helpen om hun identiteit met gemak te bouwen. Zowel de gebarentaal als het Frans zijn verbonden aan een cultuur die de leerlingen moeten aanleren. Het is belangrijk dat ze beide talen en hun respectievelijke culturen verwerven . voor een harmonieuse identiteitsontwikkeling. We moeten, als professionals, hen hiermee niet alleen aanmoedigen maar ook beide talen en culturen op gelijke voet waarderen. Het reden is dat het aanleren van talen en hun culturen die evenwaardig benaderd worden zal de leerling toelaten om de waarden van beiden goed te verinnerlijken. Stel dat je, bijvoorbeeld, de ene taal en cultuur minder waardeert dan de andere, dan zal de leerling zijn tweetaligheid met onzekerheid en frustratie beleven. Vandaar het belang van het aankaarten van beiden op gelijkwaardig manier. Bijvoorbeeld: we weten dat geïmplanteerde dove kinderen van horende ouders soms met moeilijkheden omtrent hun identiteit kampen. Wij, als professionals, moeten hen steunen en zoveel mogelijk beide talen en culturen met hen op een verrijking manier aanbieden. Dan zullen ze hun identiteit beter kunnen ontwikkelen. Ik geef nu een andere voorbeeld: een doof kind van dove ouders vanuit een dove familie zal soms weerstand tonen tegenover de gesproken taal en anderen oordelen: "als je houdt van spreken, dan ben je geen echte dove persoon" Dit is een risico die we, als professionals, moeten helpen vermijden door hen aan te leren om elkaar te respecteren zoals we het doen bij iedere leerling. We respecteren de diversiteit bij de leerlingen en ondersteunen hen in hun identiteitsontwikkelingsproces. Er bestaat geen unieke identiteit die gelijkaardig bij iedere dove persoon is want de identiteit wordt gevormd door verschillende beïnvloedende aspecten. Of je een meisje of een jongen bent, of je horend of doof bent, of je uit een horende of dove familie komt, of je volledig doof of slechthorend bent, of je geïmplanteerd bent, of je kan spreken of niet, of je houdt van spreken of niet, of jouw gezin werkend is of niet, of jouw ouders met een hoge of gemiddelde of lage sociaal economische status zijn, enzovoort. Alle deze aspecten hebben invloed op de veelzijdige identiteit en vandaar hebben de leerlingen zeer verschillende identiteiten. Professionals moeten ieder van hen helpen en met respect ondersteunen. Dit beeld toont dat tweetaligheid kan beter helpen in de identiteitsontwikkeling met gemak en vertrouwen. De inclusie. Laten we nu de tweede principe bekijken: de inclusie. In 2005, bij de oprichting van École et Surdité hebben de oprichters besloten om horenden en doven samen in een groep te brengen. Maar toen gebruikte men het concept van inclusie nog niet. Toen gebruikte men het concep van integratie, met als naamgebaar een persoon die in een groep terechtkomt. Heen de tijd, evolueerde het concept tot de aankomst van het concept van inclusie. École et Surdité vond het concept helemaal toepassend voor haar werk. Het reden is dat er een verschil is tussen integratie en inclusie. Bij de integratie, bedoelt men dat een persoon met een handicap of die anders is terechtkomt in een groep van mensen die allang dezelfde gewoontes en organisatiesysteem heeft. Wanneer die persoon aankomt, verwelkomt de groep hem goed maar zal zich aan hem niet aanpassen en blijft dezelfde gewoontes te hebben. Daarentegen zal de persoon proberen om zich in de groep aan te passen. Die zal veel inspanningen moeten doen om zo goed mogelijk bij de groep te horen. Het is helemaal anders als we spreken over inclusie. Daar heb je de groep en een andere groep of een persoon die samenkomen en een nieuwe groep samen vormen. Ze zullen samen nadenken over hoe ze aan elkaar zich kunnen aanpassen. Inspanningen komen uit beide kanten om zo goed mogelijk samen te passen. Dit is wat verschilt tussen inclusie en integratie. Inclusie bij Sainte-Marie. Hoe verloopt de inclusie? Sinds jaren 2000, werd inclusie bijna altijd aangeboden in de klassen. Dag in dag uit. Maar we merkten dat iets niet klopte. We voelden afstand met de leerlingen. Daarom hebben we nagedacht, de situatie kritisch bekeken en we kwamen tot de conclusie: horenden en doven zijn verschillend. Horenden verwerven twee talen op hun eigen manier. Doven verwerven ook twee talen met hun eigen manier maar daarbovenop vormen ze een heterogeen groep met verschillende profielen. Bijvoorbeeld: er zijn doven die leren om te lezen en te schrijven maar die het Frans al vlot kunnen spreken en deze taal al goed kennen. Maar er zijn ook doven die leren om te lezen en te schrijven zonder voorafgaande kennis van het Frans. In dit geval, leren ze dan niet alleen om te lezen en schrijven maar ook leren ze een hele nieuwe taal aan. We moesten dus verschillende leermethodes voor beide profielen gebruiken en daarbovenop ook de methode van de horenden, wat het allemaal ingewikkeld maakte. Daarom hebben we lang nagedacht en sinds 2004 besloot École et Surdité dat alle de lessen in inclusie verlopen behalve voor de taallessen: de gebarentaallessen, de Franse lessen én de Engelse lessen. Hiervoor worden dove leerlingen apart gezet. Er zijn twee voordelen bij het splitsen van de groep. Eerst, kunnen de aangepaste methoden op gemak aan iedere leerling toegepast worden. Ten tweede, is het iets waaraan we vroeger niet gedacht hebben en dat de leerlingen ons getoond hebben: de frequente overschakeling van de gemengde groep naar de groep van doven en omgekeerd liet hem toe om hun identiteit goed te kunnen bouwen. Het is iets die we geleerd hebben. De leraren van de dove groep zijn niet verboden om met de leraren van de gemengde groep les te geven. Integendeel, ze mogen altijd inclusieve lessen samen aanbieden. Hetzelfde geldt voor de inclusieve lessen die altijd in de gemengde groep worden gegeven: als leraren merken dat dove leerlingen leermoeilijkheden ondervinden of horenden meer noden dan doven hebben of omgekeerd, dan mogen de leraren hun les splitsen tussen twee gelijktijdige lessen voor ieder groep. Het allerbelangrijkste is dat de leraren moeten proberen les in inclusieve klassen te geven en als het niet lukt, dan mogen ze gelijktijdige aparte lessen voorlopig geven dan de inclusieve lessen weer samen geven. Hetzelfde geldt voor de aparte klassen en als er een opportuniteit is voor inclusieve lessen, dan kan de les voor een beperkte periode in de inclusieve klas gegeven worden. Voordat ik over de derde principe vertel, wil ik benadrukken dat het toepassen van de eerste en de tweede principes vereist de groep te kunnen sturen. Er zijn dus twee personen nodig. Ofwel een leraar en een tolk, ofwel twee leraren. Als er twee leraren zijn, moeten ze samen goed voorbereiden en met elkaar afstemmen om samen in duo te kunnen werken. Het is geen gemakkelijke oefening. Als je een nieuwe leraar bent, kan het 2 tot 3 jaar in beslag nemen totdat jullie met elkaar goed afgestemd zijn. Hoe gaat het te werk? Het is belangrijk dat de twee leraren op gelijke voet staan, dus niemand is boven of onder de andere. Deze wijzer bevat vragen in verband met het klasmanagement. Leraren zijn aangeraden om op voorhand hierover te bespreken. Bijvoorbeeld: wie bereidt de les voor? Hoe bereiden we de les voor? Wie beslist over lesdoelen? Wie doet de verbetering? Als een dove leerling een probleem heeft, wie komt tussen? Als een horende leerling een probleem heeft, wie komt tussen? Enzovoort. Deze wijzer is een nuttige tool om samen de vragen te overlopen en erover te bespreken. Het duowerk maakt deel uit de drie principes daar er twee personen moeten zijn maar men vergeet dat het belangrijk is dat die twee goed met elkaar afgestemd zijn. Als het duo moeilijkheden ondervindt in het samenwerken, dan kunnen ze de drie principes niet goed nastreven. Als het duo vlot kan voorbereiden en samenwerken, dan is het makkelijker om iedere principe te behalen. Het onderwijsniveau Nu ga ik over de derde principe vertellen: het gelijkwaardig onderwijsniveau zowel voor horende als voor dove leerlingen. In 2000, hebben de ouders van dove kinderen besloten om de beste uit twee onderwijsmodellen te halen en dit samen met nieuwe ideeën te stellen om het model van École et Surdité op te richten. Maar toen waren we naïef. Waarom? We dachten dat het met een gemengde groep van horenden en doven onder de leiding van de twee leraren waarvan één tweetalig voldoende zou zijn om leerlingen hun leerdoelen te halen in de klas waar beide leraren gelijkaardige lesstof en bijna gelijktijdig lesgeven. Nee. We hebben ons lesje geleerd. Nu weten we dat als we dezelfde methoden en inhoud van de lessen als die van de horenden, enkele dove leerlingen zullen slagen maar andere zullen achterstaan. Het is dus belangrijk om ervan bewust te zijn dat doven hetzelfde onderwijsniveau kunnen volgen als horenden en dit op gelijke voet maar het lukt alleen als verschillende methoden aan iedere van hen aangepast zijn. De leraar moet dus ervan bewust zijn en zich aanpassen aan elke leerling. Deze drie principes spelen een belangrijke rol in onze werking en leiden ons om verschillende pedagogische methoden toe te passen. We zijn ook enorm bewust van de verschillende profielen van dove leerlingen. Dit kwam, samen met het belang van de methoden, meermaals aan bod in de drie principes. Nu ga ik verdiepen over deze profielen. Profielen van de leerlingen Eerst ga ik toelichten wat we met "profiel" bedoelen. In 2000, de eerste klas ging van start met een doof kind. Door de jaren heen kwamen nieuwe leerlingen bij tot een groot aantal. Maar we merkten dat het lesgeven niet vlot verliep met hen. We voelden dat ieder van hen verschillende denk- en leerproces had, dat ze verbindingen in hun gedachten deden die anders van elkaar waren. We hebben hierover nagedacht en uiteindelijk begrepen dat het belangrijk is voor hun cognitieve- en taalontwikkeling dat ze zo vroeg mogelijk naar school moesten gaan en dit vanaf hun jonge leeftijd. Dit werd duidelijk voor ons en toen we de leerlingen analyseerden merkten we dat er vier profielen zijn. Het eerste profiel is een doof kind die als baby al blootgesteld werd aan de Franse gesproken taal door het aflezen kan het Frans goed verwerven. Wanneer hij naar school gaat, heeft hij het Frans al aangeleerd hoewel hij misschien sommige woorden niet goed kan spreken. Maar hij kan alvast het Frans goed begrijpen. Het tweede profiel is een doof kind die naar school komt zonder stevige basis in zowel het Frans als de gebarentaal. Hij heeft nog geen voldoende taalkundige bagage gekregen. Het derde profiel is een doof kind die al goed kan gebaren. Wanneer hij om 3, 4 of 5 jaar oud naar school gaat, kan hij al communiceren in gebarentaal en hij begrijpt en drukt zich uit goed in deze taal, hoewel er soms foutjes zijn, wat heel normaal is op zijn leeftijd. Maar hij begrijpt het heel goed. Het vierde profiel is een doof kind die zodra hij naar school gaat al twee talen beheerst, het Frans en de gebarentaal, hoewel hij soms foutjes in beide talen doet. Maar hij begrijpt beide talen goed en kan zich aanpassen in beiden. Deze profielen worden niet gebruikt om de leerlingen te labellen en dit voor een onbepaalde duur. We gebruiken deze profielen als tool om de leerlingen te identificeren naargelang het profiel met wie ze gelijkenissen aantonen. Waarom is het belangrijk om het profiel van de leerling vast te leggen? Wanneer een nieuwe leerling aankomt, analyseren we zijn situatie en zoeken we met welke profiel hij gelijkenis toont zodanig we al weten welke methoden passend bij hem zijn. We doen het steeds bij elke nieuwe leerling die in de klas aankomt, zo kan de leraar zijn methoden aanpassen voor iedere dove leerling. Iedere profiel krijgt een letter: A, B, C en D. Nu ga ik in diepte bij elke profiel. Profiel A is Aymeric (naamgebaar). Ik leg nu uit de leerontwikkeling van dit kind is. Hij gaat voor het eerst naar school toen hij 3 tot 5 jaar is. Hij beheerst al de Franse taal op gelijke voet met kinderen van zijn leeftijd. Hij kan het Frans begrijpen door het luisteren en aflezen. Natuurlijk gebeurt het soms dat hij sommige woorden verkeerd uitspreekt zoals andere kinderen van zijn leeftijd Zijn eerste taal is dus het Frans maar hij heeft het geleerd nog voordat hij naar school gaat. Zijn familie is volledig horend. Het kan zijn dat hij een hoorapparaat of een CI of allebei draagt.. Volgens onze analyse, heeft zijn familie een hoge sociaal-economische status. Bij Sainte-Marie zijn er niet veel doven in zijn groep. Hij leerde gebarentaal pas wanneer hij naar school ging. Nu vertel ik over profiel C, het profiel B vertel ik later nog. Profiel C is Carine (naamgebaar). Dit profiel is het tegenovergesteld van profiel A. Wanneer zij naar school gaat voor het eerste keer, beheerst ze de gebarentaal al. Haar eerste taal is dus de gebarentaal. Ze kan soms verkeerd gebaren zoals andere kinderen van haar leeftijd. Maar ze begrijpt de gebarentaal heel goed. Haar familie is doof wegens ofwel erfelijkheid ofwel doofheid van haar ouders. Het kan zijn dat ze hoorapparaten draagt of niet en zou misschien in de toekomst een CI dragen. Tot nu toe draagt ze nog geen CI, maar wie weet wat de toekomst brengt. De sociaal-economische status van haar familie is gevarieerd: zowel laag, gemiddeld als hoog. Ze verwerft het Frans pas wanneer ze naar school gaat. Hoewel haar familie Frans soms gebruikt komt het zelden voor. Inderdaad, krijgt ze toegang tot het geschreven Frans maar als men rondom haar met haar communiceert, is het in gebarentaal en verliest ze contact met het Frans. Profiel D is Danielle (naamgebaar). Het is nog ingewikkeld om over dit profiel te praten want sinds 2000 zijn er maar twee kinderen met dit profiel die op onze school liepen en ze komen allebei uit hetzelfde gezin. Het is dus moeilijk om dit profiel diepgaand te analyseren want we hebben tot nu toe een zeer beperkt aantal leerlingen met dit profiel gezien en hun profiel komt zelden voor. Ze start school wanneer ze 3, 4 of 5 jaar oud is en is al tweetalig. Ze kan Frans begrijpen en spreken alsook gebarentaal volgen en gebruiken. Ze beheerst beide talen heel goed voor haar leeftijd natuurlijk maar haar tweetaligheid is al een feit. Haar gezinssituatie is een interessante casus om te analyseren: haar ouders zijn doof en haar broer is CODA dus horend. Thuis gebruiken ze twee talen: gebarentaal en Frans. Als jong doof kind, verwerft ze beide talen en past ze zich aan haar omgeving in beiden wat laat haar toe om tweetalig te groeien. Ze draagt hoorapparaten maar een ander kind uit een nieuw gezin zou ooit CI kunnen dragen. De sociaal-economische status van haar familie is gevarieerd: tussen hoog en laag. Zo kan het zijn. Ze beheerst Frans en gebarentaal al voor haar aankomst op school. Natuurlijk blijft ze deze talen verser aanleren en uitbreiden. Meer uitleg over dit profiel kan ik momenteel nog niet geven. Profiel B is Bastiane (naamgebaar). Ze komt aan op school wanneer ze 3 tot 5 jaar oud is maar ze heeft nog geen voldoende taalbasis. Ze kent geen of amper gebarentaal en hetzelfde geldt voor het Frans. Ze heeft nog geen taal kunnen verwerven. De meerderheid van de dove leerlingen die bij Sainte-Marie ingeschreven vallen onder dit profiel. Haar familie is meestal horend maar er kunnen soms dove familieleden zijn. Het kan zijn dat ze hoorapparaten of CI draagt. De sociaal-economische status van haar familie kan verschillend zijn: van hoog tot laag. Dat kan. Wanneer ze