Het sneeuwt op dit moment in de Grand Canyon en het is er stil. Een statige galerij in sneeuwgedempte gedaante; ik luister, gefluister, een kus. En ik denk: aaah, wat hou ik toch van sneeuw. Ik hou van haar gedempte voetstappen -- een kat op een tapijt -- haar verfijnde schommeldans, haar Etch A Sketch-magie. Het roept je op even stil te staan en te luisteren, naar buiten te gaan en te zijn. Afgelopen februari was ik de 'artist-in-residence' van de Grand Canyon, wat betekende dat ik aan de rand van de kloof verbleef, helemaal aan de rand. Dat was een opmerkelijk voorrecht. Een hele maand lang leefde ik aan de rand van de kloof en dan werd ik 's morgens wakker, kleedde me warm aan vanwege de ijzige kou en ging ik wandelen. Ik zag de zon dan opkomen in het oosten en zichzelf tegen de afzettingsgesteenten slaan en, mijn God, dat licht. Waskrijt heeft nooit de kleuren van de Grand Canyon kunnen vangen. En dan 's avonds deed ik hetzelfde. Ik ging wandelen en aanschouwde de zonsondergang en haar kleuren. En overdag keek ik hoe de stormen overdreven. Op een van die dagen, een van die stormachtige dagen, met grote gekneusde wolken die de kloof in- en uitkwamen als ademtochten, was ik aan het wandelen. En plotseling bevond ik mij ... te midden van een kudde elanden! Acht, negen, tien dieren -- zo dichtbij dat ik de baardharen op hun kin kon zien. Ik hoorde het knisperen van de salie tussen hun tanden. En op dat moment, precies op dat moment begon het te sneeuwen. En in die stille waas van wit gutsten de gedachten uit mijn geest en stond ik daar stokstijf stil voor een hele lange tijd. Ik moest dat moment onthouden, het gevoel dat het teweegbracht, dat gevoel van onaantastbare schoonheid. Ik was niets aan de rand van iets groots. En de elanden graasden en de sneeuw viel en de wereld was zo verheven. De eerste keer dat ik de kloof zag, was van beneden uit; ik ging op een raft 400 km de rivier af door de kloof. Dat was september 1996. Voordat ik naar de kloof vertrok, bevond ik me in totaal andere omstandigheden: vijf dagen ervoor zat ik in de staatsgevangenis van Oregon, als journalist, om verslag te doen van de eerste executie in die staat in 30 jaar. De hele gebeurtenis -- de interviews, de rondleiding door de executieruimte, de boeien waarmee een man werd vastgelegd, gesprekken over dodelijke chemicaliƫn -- ik vond het hartverscheurend. Ik voelde me gekwetst en bezwaard. Maar weet je, twee dagen daarna deed ik iets wat me nog meer kwetste: ik leidde mezelf een kliniek binnen en liet een abortus doen. Iets wat de mensen hierbuiten, met hun protestborden, ongetwijfeld een executie zouden noemen. Die eerste gebeurtenis, de executie van een gevangene, daar zou ik over kunnen praten. Ik zou het kunnen onderzoeken, ik zou rond kunnen gaan en vragen stellen; sterker nog, het was een van de redenen om mijn boek te schrijven. Maar dat tweede ding? Nee. Dat was mijn geheim. Dat was mijn duistere geheim. Maar twee dagen na die ingreep stond ik dus daar -- ik bevond mezelf bij Lees Ferry en stond boten in te laden. Lees Ferry is de toegangspoort tot de Grand Canyon en daar starten de meeste rafttochten. Maar zoals gewoonlijk geeft de toegangspoort je geen idee van wat je jezelf op de hals haalt. Binnen tien minuten raften begreep ik waarom de parkwachter ons had aangehouden om ons communicatiemiddel voor noodgevallen te controleren voordat we gingen, een spiegeltje van 8 bij 12 cm, om de aandacht van vliegtuigen mee te trekken ingeval we problemen kregen. In feite zei hij daarmee: "Je staat er alleen voor. Succes met de slangen en de stortvloeden en, nou ja, je weet het niet." En hij had gelijk, want de rivier afzakkend rezen de wanden van de kloof als een fort en die rand daarboven, die wereld, dat werd een onwerkelijk, onwezenlijk deel van mijn leven. Ik kon niets doen om daar iets te veranderen. Ik had er geen toegang toe. Nee, wij gingen het hart van de korst van de aarde in. Dus wat was er wel relevant? Nou, het water. Het water was heel relevant. Hoe snel stroomde het? Hoe diep zijn die kuilen in die stroomversnellingen? Hoe sterk waren die draaikolken die ons probeerden terug te zuigen? En natuurlijk: hoe reageerden wij daar op? Dat was relevant, maar op dat moment leek het ... of dat het enige was dat belangrijk was, dat moment. En dat was met afstand de meest 'zen-ervaring' die ik ooit had gehad. Maar op hetzelfde moment dat ik denk zo in het moment te leven, kijk ik naar een opeenstapeling momenten die anderhalve kilometer hoog reiken. De jongste rotslaag van de Grand Canyon ligt bovenop, is gevormd uit Kaibab kalksteen, en zit vol fossielen die daar zijn gekomen toen de woestijn ten zuidwesten zoals wij die kennen een inlandse zee was. Dat was 270 miljoen jaar geleden. De oudste rotsen van de Grand Canyon, mijn God, die hebben niet veel mensen gezien, want niet veel mensen komen tot op de bodem, maar ze zijn zwart en verwrongen en doorweefd met roze. Ze zijn zo verbijsterend dat ze zijn vernoemd naar de goden Vishnu and Zoroaster. Ik wilde nooit meer weg uit de Grand Canyon. Nooit. Ik wou daar beneden blijven en voor de rest van mijn leven wegblijven uit de gekte van de randwereld. Ken je dat gevoel van verliefd worden? Die bijna pijnlijke mate van aanbidding? Hoe het de onbelangrijke zaken gewoon lijkt weg te vagen en je aanmoedigt je grotere zelf te zijn, je betere zelf, dat zelf dat tegelijkertijd naar binnen en buiten reikt? Weet je nog dat je wist dat je nooit meer hetzelfde zou zijn? Dat had ik met de Grand Canyon. En daar was ik dan, ik bereidde me voor op een maand, op een hele maand verblijf bij de Grand Canyon, het was een droom die uitkwam. Maar ik twijfelde of ik echt zou gaan. Ik leef in wat ik noem mijn elastiekjaren. Sommige mensen noemen het de 'sandwichgeneratie' -- dat je wordt platgedrukt tussen de zorg voor je bejaarde ouders en je kinderen -- maar sandwiches zijn feitelijk zo gezellig en warm, weet je? Het lijkt meer op elastiek. Het lijkt meer op naar alle kanten worden uitgetrokken, heel dun, en soms breek je ook, met name als je, zeg maar, in de menopauze zit. (Gelach) Dus daar stond ik dan, daar stond ik dan en ik dacht: ik kan natuurlijk niet echt gaan. Ik bedoel, wie moet er dan koken? Wie zorg er dan voor, zeg maar, dat er schone kleren voorhanden zijn? En wie maakt er schoon, en rijdt, en lost de kleine probleempjes op? Hoe kan iemand nou zonder mij? Maar de echte vraag, waar ik me echt zorgen over maakte: wat moet ik als mijn gezin me niet voortdurend afleidt van mezelf? Ik was bang voor die stilte; ik was bang om naar een plek te gaan waarvan ik wist dat ik er eerlijk en open moest zijn. Dat is tenslotte waar schrijven over gaat. Absoluut. Je moet als schrijver de diepte opzoeken. Als je niet diep graaft, ziet alles wat je verzint er goedkoop uit, levenloos. Dat heb je gelezen en dat weet je. Dat boek heb je uit en weggezet. Stel nu, dat ik eindelijk de tijd en de ruimte krijg waarvan ik droomde en ik kom erachter dat ik de moed niet heb om te schrijven? Er zijn een paar dingen erger dan de dood, denk ik. En erachter komen dat je vergeten bent hoe te leven is er een van. En daar maakte ik me zorgen over. Ik had veel over de dood nagedacht toen ik me op die reis voorbereidde. Er is een reden waarom je daarover denkt -- je laat je familie achter, dus je hebt morbide gedachten. Maar vlak voordat ik vertrok, had ik ook een artikel gelezen over een jonge vrouw. Ze was 21 jaar oud en ze werd vermist in de kloof. Ergens daar beneden, terwijl ik mijn voorbereidingen trof, was er een reddingsoperatie voor haar gaande. De kranten zeiden dat ze een studente van de Universiteit van Montana was, dat ze de cultuur bestudeerde van de inheemse bevolking, dat ze antropologie studeerde, dat ze een begenadigd violiste was, dat ze hield van dansen en dat ze de zomer daarvoor door de Rocky Mountains was getrokken. En nu werd ze vermist op een riviertocht. Ze sprak tot mijn verbeelding, snap je? Ik dacht: zo'n meisje, zo'n vrouw ... Ik kon me haar voorstellen hoe ze peddelde en hoe ze de zijkloven introk en 's nachts onder de sterren lag, en hoe de Melkweg haar nacht bekroonde. (Muziek begint) Ze heette Kaitlin en toen ze tien dagen onderweg was, stopte ze bij de Phantom Ranch, waar alle riviertochten stoppen, en ze schreef haar ouders een kaartje en zei dat ze de tijd van haar leven had. De volgende dag werd ze 21 op een van de grootste stroomversnellingen in de kloof. En vijf dagen later werden haar reisgenoten wakker en ze was weg. En ik wist wat er gebeurd was. Die rivier, die rivier is meedogenloos. Die rivier is meedogenloos en ook al is de kloof een wonder, het is geen vergevingsgezind wonder. Dus wist ik wat er met Kaitlin was gebeurd. Dit gebeurt er als een lichaam verdrinkt: het zinkt tot het uiteindelijk weer komt drijven, de armen gespreid als vleugels. En omdat ik de kloof ken en liefheb, en omdat ik er de eerste keer ook bijna verdronk, begon ik te schrijven over die jonge vrouw en hoe we leven en sterven. Ik wou zeggen dat hoe tragisch dit ook is, misschien verzacht het om te weten dat ze een groots en vol leven leefde tot op haar allerlaatste moment. De Grand Canyon is het oudste museum op aarde. Sommige gesteenten dateren van twee miljard jaar geleden. De onherbergzame omstandigheden remmen alle mogelijke verval. Voetsporen van indianen, manden, gereedschappen, zelfs graankorrels kun je er nog steeds vinden. En dan is er de rivier zelf, iedere kilometer afgeladen met geschiedenis. En dan is er natuurlijk het grootste amfitheater in de VS: Redwall Cavern. Kaitlin zou haar eerste week daar zijn gearriveerd. En omdat ze een muzikant was en omdat haast elke muzikant het daar doet, weet ik zeker dat ze haar muziek daar zou hebben gespeeld. John Wesley Powell, de eerste blanke man die ooit door de Grand Canyon trok, schatte dat er 50.000 mensen in die grot konden. Ik weet niet of hij gelijk had, maar ik denk wel dat om daar je muziek te spelen net zoiets moet zijn als spelen in een van 's werelds grootste kathedralen. In haar rivierdagboek schreef ze: "Ik ga deze ervaring binnen met de intentie mijn hart en ziel open te stellen voor wat zich ook voordoet, in welke vorm ook." De meeste mensen -- je weet dat ze dat nooit zeggen. Angst, terughoudendheid, schuld, constipatie -- we vinden altijd wel een reden om niet voluit ons leven in te duiken. Daar deed Kaitlin niet aan mee. Ze verbleef een koude wintermaand in de kloof. Ze ging haar verjaardag niet vieren met vrienden, familie en de beschaving, maar buiten in de kloof. Kaitlin leefde haar leven ten volle, en dat is bijzonder en waardevol en je ziet het steeds minder. (Muziek stopt) Dus ik schreef mijn artikel en deed het op de post en ik pakte mijn spullen en nam afscheid van mijn gezin en ik stapte in de auto en begon naar het zuiden te rijden, en ik hoopte de moed te vinden me open te stellen voor wat er zou komen. Weet je, de wildernis is niet gewoon een plek daarbuiten, een berg, een kloof. Het is ook hierbinnen. Het is dat niet in kaart gebrachte deel van ons innerlijk, de duistere dingen die we gezegd, gedaan of gedacht hebben waarvoor we verstoten zouden worden als iemand ervan wist. Voor mij was dat natuurlijk mijn abortus. Wie begrijpt er nou dat een 36-jarige vrouw in prima gezondheid besluit: "Nee, niet voor mij. Ik zou geen goede moeder zijn. Ik ga er niet aan beginnen"? Ik zou zeker afgewezen worden. Maar ik wist ook dat ik er daarmee niet vanaf kwam. En dat klopte. Als ik wilde schrijven over echte dingen, dan moest ik mezelf onder ogen zien. Toen ik thuiskwam, werd ik gevraagd een lang thema-artikel te schrijven voor een zondagskrant over wat ik had geleerd van de kloof. Ik ging zitten en je begrijpt waarover ik schreef. Weet je nog dat ding over liefde, hoe het je openmaakt en je vervult en je vraagt groter en beter te zijn en minder oordelend en vrijgeviger? Zo was mijn gezin toen ze dat stuk lazen. Vorige maand was ik weer bij de Grand Canyon en het was toen de regering gesloten was. Ik was er een van de weinigen. Ik was er 'artist-in-residence' geweest; ik kon er verblijven. En laat me je vertellen, als ik februari al stil vond, stel je voor, een woestenij van 5.000 vierkante kilometer met bijna geen mens te bekennen. Het was bijna griezelig -- lege parkeerplaats, lege wegen. Maar ik vond het zalig. Ik genoot van die stille ruimte en ik genoot van de gedachten die zouden opkomen. Ik dacht aan Kaitlin en ik vroeg me af of de steenman die ik in februari voor haar had gebouwd nog aan de rivier zou staan. Ik ben dus naar rivier geweest om te kijken, maar hij was weg. Maar dat gaf niet. Kaitlins lichaam was in maart in de rivier teruggevonden en ze was inmiddels weer thuis. De dichteres Mary Oliver stelt een vraag in haar gedicht 'The Summer Day': Ze zegt: "Sterft niet alles uiteindelijk, en te vroeg? Vertel me, wat ga jij doen met je wilde en dierbare leven?" En dit is mijn antwoord: Ik wil leven met mijn armen wijd. De dood is een onopmerkelijke gebeurtenis, alledaags op alle mogelijke manieren. Het is ons leven dat opmerkelijk moet zijn. Het is onze bereidheid en verlangen het duistere en onbekende onder ogen te zien, onze hoop juist die wildernis te verkennen die we allemaal naast ons en in onszelf kunnen vinden. Het sneeuwt op dit moment in de Grand Canyon en ik beloof je dat het er stil is. Dank je wel. (Applaus)