Halverwege mijn promotieonderzoek
liep ik hopeloos vast.
Elke richting die ik insloeg,
liep uit op niets.
Het was alsof mijn basishypothesen
ineens niet meer werkten.
Ik voelde me als een piloot in de mist
en was mijn richtingsgevoel kwijt.
Ik scheerde me niet meer.
Ik kon 's ochtends niet opstaan.
Ik voelde me te onwaardig
om nog op de universiteit te komen.
Ik was niet als Einstein of Newton,
of welke bekende wetenschapper dan ook.
Want de wetenschap draait
om resultaten, niet om het proces.
Ik kon dus overduidelijk
geen wetenschapper zijn.
Maar ik had genoeg steun.
En ik heb het doorstaan.
En ik ontdekte iets nieuws over de natuur.
Dat is een geweldig gevoel van kalmte,
om de enige op aarde te zijn,
die een nieuwe natuurwet kent.
En toen begon ik
aan mijn tweede promotieproject.
En het gebeurde weer.
Ik liep vast en heb het doorstaan.
En ik bedacht me toen:
dit kan een patroon zijn.
Ik vroeg het mijn collega's
en zij zeiden:
"Ja, dat is ons ook overkomen!,
alleen heeft niemand ons erover verteld."
We dachten dat wetenschap bestond uit
logische stappen van vraag naar antwoord.
Maar onderzoek doen is iets heel anders.
In diezelfde periode acteerde ik
in een improvisatiegezelschap.
Dus overdag natuurkunde.
's Avonds lachen, springen, zingen
en gitaarspelen.
Improvisatietheater is net als wetenschap.
Het gaat in op het onbekende.
Je moet een scène spelen
zonder regisseur, zonder script,
zonder te weten wat je gaat uitbeelden
of wat de andere personages gaan doen.
Maar er is een verschil
met wetenschap.
Als improvisator vertellen ze
meteen wat er gaat gebeuren.
Het zal jammerlijk mislukken.
Je gaat vastlopen.
En we oefenden met creatief blijven,
terwijl we vast zaten.
Zo deden we een oefening,
waarbij we in een cirkel stonden.
En om de beurt moesten we
's werelds slechtste tapdans doen.
En alle anderen klapten
en moedigden je aan
en steunden je op het toneel.
Toen ging ik lesgeven.
Ik moest mijn studenten
begeleiden bij hun onderzoek.
En ik realiseerde me opnieuw
dat ik niet wist wat ik moest doen.
Ik had duizenden uren besteed aan
natuurkunde, biologie en scheikunde.
Maar ik had geen idee
hoe ik een mentor moest zijn.
Hoe ik iemand in het onbekende
kon begeleiden, motiveren.
Dus wendde ik me tot improvisatie.
Ik vertelde mijn studenten vanaf het begin
wat er gebeurt als je onderzoek gaat doen.
En dit heeft te maken met
ons mentale schema van onderzoek doen.
Elke keer dat iemand iets doet,
zoals dit bord aanraken,
dan maken de hersenen een schema,
ze voorspellen wat mijn spieren doen.
nog voordat ik mijn hand beweeg.
En als ik vastloop, als het schema
niet past bij de realiteit,
ontstaat extra stress
of 'cognitieve dissonantie'.
Daarom moeten schema's
bij de realiteit passen.
Maar als je gelooft wat je leert
over wetenschap en uit studieboeken,
dan denk je waarschijnlijk
dat onderzoek als volgt werkt.
Als A de vraag is
en B het antwoord,
dan is onderzoek een directe lijn.
Het probleem is dat
als een experiment mislukt
of een student ontmoedigd raakt,
dit als volkomen verkeerd wordt gezien
en enorm veel stress veroorzaakt.
Daarom leer ik mijn studenten
een realistischer schema.
Hier is een voorbeeld,
waarin dingen niet bij je schema passen.
Dus ik leer mijn studenten
een ander schema.
Als A de vraag is
en B het antwoord ...
Blijf creatief in de waas.
... en je begint.
En experimenten mislukken
en mislukken en mislukken.
Totdat je een plek bereikt
met negatieve emoties.
Het lijkt dan alsof je uitgangspunten
niet meer kloppen.
Alsof iemand je onderuithaalt.
En ik noem die plek 'de waas'.
Hoe lang de waas duurt, is verschillend.
Een dag, een week,
een maand, een jaar,
een hele carrière lang.
Maar soms,
met wat geluk en genoeg steun,
zie je in de informatie die je hebt,
of peinzend over de vorm van de waas,
een nieuw antwoord.
C, en je besluit om ervoor te gaan.
En experimenten mislukken en mislukken.
Maar je komt er wel,
en dan vertel je iedereen erover
in een paper, genaamd 'Van A naar C'.
Als communicatie is dit prima.
Maar vergeet niet de weg ernaartoe.
De waas is onderdeel van onderzoek doen.
Het is een vast onderdeel van ons vak,
want de waas bewaakt de grens.
De waas bewaakt de grens
tussen het bekende ...
... en het onbekende.
Want om iets nieuws te ontdekken,
moet je minstens één aanname loslaten.
En dat betekent dat
wij wetenschappers iets heldhaftigs doen.
We zoeken telkens de grens
tussen bekend en onbekend
en trotseren de waas.
Je ziet dat ik punt B als bekend beschouw,
want we kenden het al aan het begin.
Maar C is altijd interessanter
en belangrijker dan B.
Dus B is nodig aan het begin,
maar C is veel diepgaander.
En dat is zo geweldig aan onderzoek.
Het woord 'waas',
heeft veel veranderd in mijn klas.
Ze komen naar me toe en zeggen:
"Uri, ik zit in de waas."
Dan zeg ik:
"Mooi, dan voel je je vast ellendig."
Maar ik ben wel blij dat we de grens
tussen bekend en onbekend naderen
en dat we misschien
iets heel nieuws gaan ontdekken.
Want zo werkt onze geest:
als we weten dat
de waas normaal en essentieel is,
en eigenlijk mooi,
dan gaan we bij de waas-fanclub.
(Gelach)
Het neemt het gevoel weg
dat er iets grondig mis is met mij.
Als mentor weet ik wat ik moet doen,
namelijk de student nog meer ondersteunen.
Psychologisch onderzoek toont aan
dat angst en wanhoop je beperken.
Je blijft dan bij het bekende
en denkt heel voorzichtig.
Om de risicovolle paden te bewandelen,
moet je uit de waas komen.
Dat kan met emoties als steun en hoop,
die uit verbondenheid stammen.
Net als in improvisatietheater, verken je
de waas in onderzoek het beste samen.
Bij het improviseren leer je
ook een effectieve gesprekstechniek
die je in de waas kunt gebruiken.
Deze techniek is gebaseerd op
het centrale principe van improvisatie.
Dus improvisatie was ook hier nuttig.
Je zegt dan: "Ja, en ...",
op wat de andere acteurs zeggen.
Je gaat dus mee in wat wordt gezegd
door te zeggen: "Ja, en ...".
Als één acteur zegt:
"Hier ligt een plas",
en de ander zegt:
"Nee, dat is het podium",
dan is het afgelopen.
Dan valt het spel stil
en is iedereen gefrustreerd.
Dit heet een 'blokkade'.
Dit komt veel voor
in wetenschappelijke gesprekken.
"Ja, en ..." klinkt als volgt.
"Hier is een plas."
"Ja, we springen erin."
"Kijk, een walvis! We pakken
zijn staart. Hij trekt ons naar de maan!"
Met "Ja, en ..." omzeilen we
onze innerlijke criticus.
We hebben allemaal een criticus
die bewaakt wat we zeggen.
Dan denken anderen niet
dat we schunnig, gek of saai zijn.
Wetenschappers zijn vaak bang
om onorigineel te zijn.
Met "Ja, en ..." omzeil je
de criticus en ontketen je creativiteit
waarvan je misschien
niet eens wist dat je die had.
Daarin ligt vaak
de oplossing voor de waas.
Dus kennis van de waas en "Ja, en ..."
maakten mijn lab heel creatief.
Studenten gingen in op elkaars ideeën
en we ontdekten verrassende dingen
in het grensgebied
van natuurkunde en biologie.
We zaten bijvoorbeeld een jaar lang vast.
We wilden de complexe netwerken
in onze cellen begrijpen.
Toen zeiden we:
"We zitten diep in de waas."
En we hadden een luchtig gesprek,
waarin mijn student Shai Shen Orr zei:
"Laten we dit netwerk
gewoon uittekenen op papier."
Ik zei toen niet: "Dat hebben
we al gedaan en het werkt niet."
Maar ik zei: "Ja, en laten we
een heel groot stuk papier gebruiken."
En toen zei Ron Milo: "Laten we
een vel voor een blauwdruk gebruiken."
En toen we het geprinte netwerk bekeken,
deden we de belangrijkste ontdekking.
Het complexe netwerk bestond uit
een paar simpele repetitieve handelingen.
Zoals motieven in een glas-in-lood-raam.
We noemden ze 'netwerkmotieven'.
Het zijn de basisschakelingen die
de logica van cellen helpen verklaren
in alle organismen,
dus ook ons lichaam.
Kort hierna werd ik uitgenodigd
om hier presentaties over te geven
aan duizenden collega's wereldwijd.
Maar de kennis over de waas
en 'Ja, en ...' bleef in mijn eigen lab.
Want in de wetenschap praten we niet
over het proces, meningen of emoties.
We praten over resultaten.
Dus ik kon er niet over vertellen,
dat was ondenkbaar.
Ik zag andere wetenschappers vastlopen,
zonder het te kunnen uitleggen.
En hun denken werd beperkt
tot de bekende veilige wegen.
Ze bereikten niet
hun potentie en daar baalden ze van.
Ik dacht: zo werkt het.
Ik maak mijn lab zo creatief mogelijk.
En als iedereen dat ook doet,
wordt wetenschap steeds beter.
Die manier van denken sloeg om
toen ik Evelyn Fox Keller
toevallig een presentatie zag geven
over hoe het is
als vrouw in de wetenschap.
Ze vroeg: "Waarom praten we niet
over de gevoelsaspecten van wetenschap?
Het is geen toeval,
het gaat om waarden."
Wetenschap richt zich
op objectieve en rationele kennis.
Dat is het mooie aan wetenschap.
Maar er is ook een culturele mythe
over onderzoek doen.
Namelijk dat het vergaren van kennis
ook alleen objectief en rationeel is.
Zoals Mr. Spock.
Zie je iets als objectief en rationeel,
dan zie je het tegengestelde,
het subjectieve en emotionele,
automatisch als niet-wetenschappelijk
of anti-wetenschap, bedreigend.
En dan praten we er niet over.
En toen ik hoorde dat wetenschap
een cultuur heeft, viel het kwartje.
Als wetenschap een cultuur heeft,
kan deze namelijk veranderen.
En ik kan daaraan bijdragen
door mee te werken aan deze verandering.
Dus mijn eerstvolgende lezing
ging over mijn wetenschap.
Over het belang van de subjectieve
en emotionele aspecten van wetenschap.
Hoe we erover konden praten.
Ik keek naar het publiek.
En het kwam niet aan.
Wat ik zei landde niet op een congres
met 10 aaneengesloten presentaties.
Ik probeerde het steeds opnieuw
op verschillende bijeenkomsten.
Maar ik kwam er niet doorheen.
Ik zat vast in de waas.
En uiteindelijk kwam ik eruit
door improvisatie en muziek.
Vanaf dat moment geef ik
altijd twee presentaties.
Een wetenschappelijke en een tweede,
genaamd 'Liefde en angst in het lab'.
Ik begin met een liedje over
de grootste angst van wetenschappers.
Namelijk dat we hard werken
en iets nieuws ontdekken.
En dat iemand hetzelfde
dan eerder publiceert.
We noemen het 'gescoopt worden',
en het voelt vreselijk.
Dus durven we niet met elkaar te praten,
en dat is niet leuk.
We zitten in de wetenschap
om ideeën te delen en van elkaar te leren.
En daarom speel ik een bluesliedje.
(Applaus)
Het heet 'Weer gescoopt'.
(Gelach)
Ik vraag het publiek of ze
de achtergrondzangers willen zijn.
En ik zeg:
"Jullie tekst is 'Scoop, Scoop'".
Het klinkt zo.
Ik ben weer gescoopt.
Scoop! Scoop!
En dan gaan we ervoor.
Ik ben weer gescoopt.
Scoop! Scoop!
Ik ben weer gescoopt.
Scoop! Scoop!
Ik ben weer gescoopt.
Scoop! Scoop!
Ik ben weer gescoopt!
Scoop! Scoop!
O mama, voel je hoeveel pijn het doet?
Hemel, sta me bij, ik ben weer gescoopt.
Bedankt,
Bedankt voor het meezingen.
Iedereen begint te lachen en te ademen.
Ze merken dat de anderen
dezelfde problemen hebben.
En dan praten we over de emotionele
en subjectieve aspecten van onderzoek.
Het voelt alsof
een taboe is doorbroken.
Eindelijk praten we hierover
op een wetenschappelijk congres.
Na afloop ontstaan er peergroups.
Ze komen regelmatig samen
en praten over emotie en subjectiviteit.
Over alles wat gebeurt
tijdens het begeleiden.
Terwijl ze het onbekende betreden.
Ze zijn zelfs opleidingen begonnen
over het onderzoeksproces.
Over gezamenlijk het onbekende betreden
en allerlei andere zaken.
Dus mijn visie is als volgt.
Elke wetenschapper weet
dat materie uit atomen bestaat.
Zo zou ook elke wetenschapper moeten
weten wat de 'waas' is en 'Ja, en ...'.
Dan wordt de wetenschap veel creatiever.
En zouden er veel meer
onverwachte ontdekkingen worden gedaan
en dat zou in het voordeel zijn
van ons allemaal.
En het zou ook veel luchtiger zijn.
Ik hoop dat jullie het volgende
meenemen van mijn verhaal.
Als je een lastig probleem hebt, zakelijk
of privé, dan is hier een woord voor:
de waas.
En je kunt erdoorheen komen,
niet alleen maar samen.
Met iemand die je steunt en die
'Ja, en ...' zegt als je een idee hebt.
Die helpt om jou 'Ja, en ...' te laten
zeggen op je eigen ideeën.
Om de kans te vergroten dat
je rust vindt in de bochten van de waas.
De rust waarin je een glimp opvangt
van jouw onverwachte ontdekking.
Jouw C.
Bedankt.
(Applaus, Gejuich)