Ik zal het hebben over
de ontwikkeling van menselijk potentieel
en begin met wellicht het populairste
moderne verhaal over ontwikkeling.
Jullie hebben vast al gehoord
over de regel van 10.000 uur?
Misschien pas je dit toe
in je eigen leven?
Het idee is dat je
om écht goed in iets te worden
10.000 uur gefocust moet oefenen,
dus je kan maar beter
zo vroeg mogelijk beginnen.
Het boegbeeld van dit verhaal
is Tiger Woods.
Zijn vader gaf hem een putter
toen hij 7 maanden oud was.
Toen hij 10 maanden was,
begon hij zijn vaders swing te imiteren.
Als tweejarige kwam hij op tv,
zoals je kan zien op YouTube.
En op 21 was hij
de beste golfer ter wereld.
Een typisch 10.000 uur-verhaal.
Een ander bestsellerverhaal
gaat over de drie zusjes Polgar.
Hun vader leerde hen schaken
op een heel technische manier
en op zeer jonge leeftijd.
Hij wou aantonen dat
met een vroege start en grote focus
elk kind een genie
kan worden in eender wat.
En inderdaad, twee dochters werden
grootmeesters in het schaken.
Dus als wetenschapsschrijver voor
Sports Illustrated werd ik nieuwsgierig.
Als de regel van 10.000 uur klopt,
zouden de beste atleten
een voorsprong moeten krijgen
door 'bewuste training'.
Training met een coach
gefocust op foutencorrectie,
niet zomaar iets doen.
Wetenschappers die eliteatleten bestuderen
zien dat ze inderdaad
meer bezig zijn met bewuste training.
Geen grote verrassing.
Als ze atleten effectief opvolgen
doorheen hun ontwikkeling,
ziet het patroon er zo uit:
de toekomstige elite besteedt
aanvankelijk minder tijd
aan bewuste training
in hun uiteindelijke sport.
Ze doorlopen wat wetenschappers
een proefperiode noemen,
waarin ze verschillende
disciplines uittesten
en brede vaardigheden opdoen.
Ze leren hun interesses en sterktes kennen
en stellen specialisatie langer uit
dan degenen die stranden
op een lager niveau.
Toen ik dit zag, dacht ik:
vreemd, dat komt niet overeen
met de regel van 10.000 uur.
Dus ik dacht na over andere domeinen
die we associëren
met de obligate vroege specialisatie,
zoals muziek.
Daar zien we hetzelfde patroon.
Dit is onderzoek
uit een beroemde muziekacademie
en ik wil jullie aandacht hierop richten:
uitzonderlijke muzikanten begonnen
niet vroeger met bewuste training
dan doorsnee muzikanten
tot hun derde instrument.
Ook zij doorliepen eerst een proefperiode,
zelfs vroegrijpe muzikanten als Yo-Yo Ma.
Hij had een proefperiode,
maar doorliep deze sneller
dan de meeste muzikanten.
En toch wordt dit onderzoek
bijna volledig genegeerd.
Veel meer impact heeft de eerste pagina
uit Battle Hymn of the Tiger Mother,
waarin de schrijfster
haar dochter opdraagt viool te spelen.
Niemand lijkt zich te herinneren
dat haar dochter later in het boek zegt:
"Het was jouw keuze, niet de mijne",
en ermee stopt.
Toen ik dit verrassende patroon
ontdekte in sport en muziek,
was ik benieuwd naar algemenere
domeinen, zoals onderwijs.
Een econoom vond een natuurlijk experiment
in het schoolsysteem
van Engeland en Schotland.
Toen hij studeerde
leken de systemen erg op elkaar,
behalve dat de Engelsen
als tiener al moesten specialiseren
en zich toeleggen
op een specifieke studie,
terwijl Schotten op de unief
dingen konden blijven uitproberen,
als men dat wou.
En zijn vraag was: wie wint?
Zij die vroeg of laat specialiseren?
Hij zag dat vroege specialisten
een voorsprong hadden op inkomensvlak
door hun domeinspecifieke vaardigheden.
De late specialisten
proberen meer dingen uit
en hun uiteindelijke keuze
past beter bij hen.
Wat economen 'match quality' noemen.
Dus hun groeipercentage ligt hoger.
Na zes jaar elimineren ze
het loonverschil.
Ondertussen beginnen veel meer
vroege specialisten hun vak te verlaten
omdat ze door hun vroege keuze
vaak slechtere keuzes maakten.
De late specialisten
verliezen op korte termijn
en winnen op lange termijn.
Als we carrièrekeuze
zouden benaderen als daten,
zouden we mensen niet pushen
om zo snel te kiezen.
Het was interessant
om dit patroon te zien terugkeren
toen ik de ontwikkeling onderzocht
van mensen die ik al lang bewonderde,
zoals Duke Ellington,
die als kind geen muziekles wou,
maar focuste op baseball,
schilderen en tekenen.
Of Maryam Mirzakhani, die als kind
geen interesse had in wiskunde
maar romans wou schrijven
en later als eerste en voorlopig
enige vrouw de Fields Medal won,
de meest prestigieuze
wiskundeprijs ter wereld.
Vincent Van Gogh
had vijf verschillende carrières
die hij elk als zijn roeping beschouwde
tot ze snel in tranen eindigde
en hij als late twintiger
een basisboek over tekenen las.
Dat liep goed af.
Claude Shannon, een elektrotechnicus
aan de Universiteit van Michigan,
volgde een filosofiecursus
om aan een vereiste te voldoen.
Daar leerde hij over een logicasysteem
dat bijna een eeuw oud was
waarbij juiste en foute verklaringen
met enen en nullen werden gecodeerd
en opgelost als wiskundeproblemen.
Dit leidde tot de ontwikkeling
van binaire code,
waarop vandaag al onze computers draaien.
Dan is er nog mijn eigen rolmodel,
Frances Hesselbein --
hier zie je ons samen.
Ze had haar eerste job toen ze 54 was
en werd de CEO van de meisjesscouts,
die ze redde.
Het aantal minderheidsleden
verdrievoudigde,
er kwamen 130.000 vrijwilligers bij,
en dit is een van de badges
die zij in het leven riep:
binair coderen voor meisjes
die met computers leren werken.
Vandaag leidt ze een leiderschapsinstituut
waar ze elke weekdag werkt, in Manhattan.
En ze is nog maar 104,
dus wie weet wat er nog komt.
(Gelach)
We horen nooit dergelijke
ontwikkelingsverhalen.
We horen niet over het onderzoek
waaruit bleek dat Nobel-wetenschappers
22 keer zo vaak een hobby
buiten hun werk hebben
dan doorsnee wetenschappers.
Daarover horen we nooit.
Zelfs bij bekende personen
krijgen we die verhalen niet te horen.
Dit is een atleet die ik volgde.
Hier zie je hem toen hij zes was,
met een rugbykit.
Hij probeerde tennis, skiën, worstelen.
Zijn moeder was tenniscoach,
maar weigerde hem te coachen
omdat hij de bal
niet normaal wou terugslaan.
Hij deed basketbal, tafeltennis, zwemmen.
Toen men hem een klas hoger wou steken
bij de oudere jongens, weigerde hij,
omdat hij achteraf over worstelen
wou praten met zijn vrienden.
En hij probeerde steeds meer uit.
Handbal, volleybal, voetbal,
badminton, skateboarden...
Wie is deze amateur?
Roger Federer.
Als volwassene even bekend
als Tiger Woods,
en toch weten zelfs tennisfanaten
doorgaans niets over zijn ontwikkeling.
Hoe komt dat, ook al is het de norm?
Deels omdat het verhaal
van Tiger Woods veel dramatischer is,
maar ook omdat het
een mooi afgelijnd verhaal is
dat we kunnen toepassen
op alles wat we goed willen kunnen
in ons eigen leven.
Maar dat lijkt me een probleem.
Want golf blijkt een uniek,
vreselijk model te zijn
voor ongeveer alles wat we willen leren.
(Gelach)
Golf is het toppunt
van wat Robin Hogarth
'een vriendelijke leeromgeving' noemde.
Dergelijke omgevingen hebben
duidelijke volgende stappen en doelen,
duidelijke regels die nooit veranderen,
als je iets doet,
krijg je snelle, accurate feedback,
het werk van volgend jaar
lijkt op vorig jaar.
Schaken: nog zo'n
vriendelijke leeromgeving.
De schaakmeester zijn voordeel
ligt vooral in de kennis
van terugkerende patronen.
Daarom is het ook
zo makkelijk te automatiseren.
Aan de andere kant
heb je moeilijke leeromgevingen,
waar de volgende stappen
niet duidelijk zijn.
De regels kunnen veranderen.
Je krijgt al dan niet feedback
als je iets doet,
of het is uitgesteld of niet accuraat
en het werk van volgend jaar
lijkt niet op vorig jaar.
Op welke van beide lijkt de wereld
waarin we steeds vaker leven?
De nood om ons denken
snel te kunnen aanpassen
en onderlinge verbanden
in het oog te houden
heeft onze perceptie
fundamenteel veranderd.
Als je dit diagram bekijkt,
ziet de centrale cirkel rechts
er waarschijnlijk groter uit,
omdat je brein zich richt op
de relatie tussen de delen in het geheel,
terwijl iemand die niets afweet
van het moderne werken,
met zijn nood aan aanpasbaar
conceptueel denken,
correct zal zien dat de centrale
cirkels even groot zijn.
Dus hier zijn we dan,
in de complexe werkwereld
waar hyperspecialisatie
een averechts effect kan hebben.
In onderzoek in een tiental landen
vergeleek men mensen
op hun ouders' aantal studiejaren,
hun testscores,
en hun eigen aantal studiejaren.
Maar sommigen kregen
carrièregericht onderwijs
en anderen een brede, algemene opleiding.
Zij die carrièregericht onderwijs kregen,
worden na hun studie sneller aangenomen
en verdienen aanvankelijk meer,
maar kunnen zich zo slecht
aanpassen aan verandering
dat ze het veel minder lang
uithouden op de werkvloer.
Zo winnen ze op korte termijn,
maar verliezen op lange termijn.
Of neem het bekende
twintigjarige onderzoek van experts
die geopolitieke en economische
voorspellingen maken.
De slechtste voorspellers
waren de meest gespecialiseerde experts,
zij die hun hele loopbaan
één of twee problemen hadden onderzocht
en de wereld waren gaan zien
door één lens of mentaal model.
Sommigen werden zelfs slechter
naarmate ze meer ervaring
en referenties vergaarden.
De beste voorspellers waren
intelligente mensen met brede interesses.
In sommige domeinen, zoals geneeskunde,
is een groeiende specialisatie
onvermijdelijk en gunstig,
geen twijfel aan.
En toch is het een tweesnijdend zwaard.
Een paar jaar geleden
werd een van de populairste
knieoperaties getest
in een proef met placebocontrole.
Sommigen kregen een schijnoperatie.
Daarbij maken chirurgen een incisie,
doen alsof ze iets veranderen
en naaien de patiënt weer dicht.
Het resultaat was even goed.
En toch blijven gespecialiseerde chirurgen
de procedure met miljoenen uitvoeren.
Dus als hyperspecialisatie
niet altijd de oplossing biedt,
wat dan wel?
Dat bespreken kan moeilijk zijn,
omdat het niet altijd op dit pad lijkt.
Soms is het meanderen of zigzaggen
of een brede blik hebben.
Soms lijkt het op achterstand.
Maar ik wil het hebben
over mogelijke oplossingen.
Onderzoek naar technologische innovatie
toont aan dat, steeds meer,
de meest impactvolle patenten
niet op naam staan
van zij die steeds dieper graven
in één gebied van technologie,
zoals octrooien worden geclassificeerd,
maar eerder door teams
waarvan de leden gewerkt hebben
in heel uiteenlopende technologieklassen
en vaak verschillende domeinen combineren.
Iemand wiens werk ik bewonder
en hierin een voorloper was,
is de Japanner Gunpei Yokoi.
Yokoi scoorde niet goed
op zijn examens elektronica,
dus moest hij genoegen nemen
met een lagere job:
machineonderhoud
in een speelkaartenbedrijf in Kyoto.
Hij wist dat hij niet geschikt was
voor geavanceerd werk,
maar begreep dat er
zoveel informatie beschikbaar was
dat hij dingen kon combineren
die al lang gekend waren
op manieren die kortzichtige
experts niet zagen.
Dus combineerde hij bekende technologie
uit de rekenmachine-industrie
met bekende technologie
uit de creditcardindustrie
en maakte draagbare spellen.
Een groot succes.
Het veranderde het speelkaartenbedrijf,
dat in de 19e eeuw werd opgericht
in een houten winkelpand,
in een speelgoed- en gamebedrijf.
Je kent het misschien, het heet Nintendo.
Zijn creatieve filosofie was:
lateraal denken
met verouderde technologie,
waarbij bekende technologie
op nieuwe manieren wordt gebruikt.
En zijn magnum opus was dit:
de Game Boy.
Een technologische grap in alle opzichten.
Het verscheen tegelijkertijd
met kleurconcurrenten van Saga en Atari,
en blies hen omver.
Want Yokoi wist wat zijn klanten
belangrijk vonden.
Niet kleur,
maar wel duurzaamheid, draagbaarheid,
betaalbaarheid, batterijduur,
keuze van games.
Ik vond de mijne terug
in de kelder van mijn ouders.
(Gelach)
Hij heeft betere dagen gekend.
Maar het rode lampje brandt.
Ik zette hem aan en speelde Tetris,
wat indrukwekkend was
want de batterijen waren verlopen
in 2007 en 2013.
(Gelach)
Het pluspunt van brede kennis
geldt ook voor meer subjectieve sferen.
In een studie naar de reden
waarom sommige stripmakers
meer blockbusters maken,
vonden onderzoekers
dat niet het aantal jaren ervaring,
noch de middelen van de uitgever,
noch het aantal eerder gemaakte
strips van belang waren.
Het was het aantal verschillende genres
waarin iemand had gewerkt.
En interessant genoeg
kon een individu met brede interesses
niet volledig worden vervangen
door een team van specialisten.
Waarschijnlijk brengen we niet genoeg
van die mensen voort,
want op jonge leeftijd lijkt het
alsof ze achterop lopen
en we stimuleren niets
wat niet op voorsprong lijkt
of op specialisatie.
Door onze goedbedoelde drang
naar een voorsprong
belemmeren we zelfs de manier
waarop we nieuw materiaal leren
op een fundamenteel niveau.
In een studie van vorig jaar
werden wiskundeleerlingen in de VS
willekeurig toegewezen
aan verschillende soorten leren.
Sommigen kregen training in blokken:
je krijgt een probleem van het type A,
AAAA, BBBB, enzovoort.
Men maakt snel vooruitgang,
de kinderen zijn gelukkig,
alles is super.
Anderen kregen 'afwisselende training'.
Je gooit verschillende
types problemen in een hoed
en haalt er een willekeurige uit.
De vooruitgang is trager,
de kinderen zijn meer gefrustreerd.
Maar in plaats van te leren
hoe ze procedures uitvoeren,
leren ze hun strategie aanpassen
aan het type probleem.
En op de test veegde de tweede groep
de eerste groep volledig weg.
Ze kwamen niet eens in de buurt.
Veel van dit onderzoek
vond ik diep contra-intuïtief,
het idee dat een voorsprong,
in de keuze van een carrière
of een opleiding
of gewoon nieuw materiaal aanleren,
soms de ontwikkeling
op lange termijn ondermijnt.
En natuurlijk zijn er
evenveel manieren om te slagen
als dat er mensen zijn.
Maar we lijken enkel de weg
van Tiger Woods aan te moedigen,
terwijl we in een complexe wereld
ook steeds meer mensen
als Federer nodig hebben.
Of zoals de eminente fysicus en wiskundige
en de geweldige schrijver
Freeman Dyson zei --
en Dyson is gisteren overleden,
dus ik hoop dat ik
zijn woorden eer aandoe --
zoals hij zei: voor een gezond ecosysteem
hebben we zowel vogels als kikkers nodig.
Kikkers zitten in de modder
en zien alle details.
De vogels zweven hoog in de lucht
en zien de details niet,
maar integreren de kennis van de kikkers.
En we hebben beide nodig.
Het probleem, volgens Dyson,
is dat we iedereen aanmoedigen
om kikkers te worden.
En ik denk dat dit in een complexe wereld
steeds kortzichtiger is.
Hartelijk dank.
(Applaus)