♪ [muziek] ♪ Beginselen van de economie Nu we de kostencurves van een bedrijf en de in- en uitstapbeslissingen begrijpen, kunnen we aantonen hoe de aanbodcurves daadwerkelijk worden afgeleid uit deze meer fundamentele overwegingen. Laten we een kijkje nemen. Instap-, uitstap- en aanbodcurven: Stijgende kosten De aanbodcurve berust op de in- en uitstapbeslissingen van een onderneming en het effect van deze beslissingen op de kosten van de sector. En de hamvraag is: -- wat gebeurt er met de kosten als de output van de industrie toeneemt? Er zijn drie mogelijkheden. Ten eerste, een stijgende kostenindustrie. Dat wil zeggen, de industriekosten stijgen naarmate de output stijgt. Ten tweede, constante kostenindustrie. De industriekosten zijn vast, ze veranderen niet bij een grotere of kleinere output. En ten slotte een dalende kostenindustrie. De industriekosten dalen naarmate de output stijgt. Zoals we zullen zien, zijn de eerste twee vrij frequent. De derde is vrij ongewoon, ... maar toch belangrijk en interessant ... om de economische geografie te begrijpen. We zullen hierop nog terugkomen. Laten we laten zien hoe de aanbodcurve van de industrie is afgeleid van de instap- en uitstap- en kostencurves van individuele bedrijven. We kunnen dit doen voor een stijging van de kostenindustrie met slechts twee voorbeelden. Stel dat Firma 1 een olieproducent is, waar de olie zeer dicht bij het oppervlak ligt, en dus een vrij lage gemiddelde kostencurve heeft. Het kost deze firma weinig geld om olie te winnen. Aan de andere kant heeft Firma 2 een veel hogere gemiddelde kostencurve omdat Firma 2 zich in een deel van de wereld bevindt waar het veel dieper moet boren om de olie te verkrijgen. Gezien deze cijfers, wat is de aanbodcurve van de industrie voor olie als de prijs van de olie onder 17 dollar ligt? Als de olieprijs onder 17 dollar ligt, kan geen van beide bedrijven winst maken. Dat is onder het minimum punt van de gemiddelde kostencurve voor beide bedrijven. Dus geen van deze bedrijven zal in de industrie willen zijn. Dus als de olieprijs onder de 17 dollar ligt, zal het aanbod van de industrie gewoon nul zijn, hier. Wat gebeurt er nu bij 17 dollar? Bij 17 dollar, komt Firma 1 net uit de kosten. Dus zeggen we dat Firma 1 gewoon de industrie betreedt. Dus bij 17 dollar, ... is de industrieoutput hetzelfde als de output van Firma 1, ... namelijk vier eenheden. Merk op dat Firma 2 bij 17 dollar de industrie niet betreedt omdat de prijs nog steeds te laag is. Firma 2 gaat geen winst maken maar zal tegen die prijs verlies lijden. Naarmate de olieprijs stijgt, zal de productie van Firma 2 inderdaad toenemen naarmate ze zich langs de marginale kostencurve beweegt. Dat zal blijven gebeuren, dus de output van de industrie zal toenemen samen met die van Firma 1 totdat we een prijs van 29 dollar bereiken. Aan de prijs van 29 dollar, komt Firma 2 net uit de kosten en betreedt het de industrie. Dus voor 29 dollar bedraagt de totale industrieoutput 6 eenheden van Firma 1 en 5 eenheden van Firma 2 voor een totaal van 11 eenheden van de industrie. Naarmate de prijs boven de 29 dollar gaat, breiden zowel Firma 1 en 2 zich uit langs hun marginale kostencurves. De industrieproductie vormt dan de som van de output van beide firma's Dus wat we hier zien is dat ... de aanbodcurve van de industrie omhoog gaat ... omdat de kostencurves van deze bedrijven verschillend zijn. Want als we meer bedrijven willen aantrekken in deze industrie, kunnen we dat alleen doen door bedrijven met hogere kosten aan te trekken. De aanbodcurve van de industrie is dus opwaarts gericht. Elke industrie waar het moeilijk is om de productie-input precies te dupliceren, zal een toenemende kostenindustrie zijn. Ik heb het al over olie gehad, maar koper, goud, zilver, alle mijnindustrieën lijken erg op elkaar. We kunnen niet zomaar een andere goudmijn dupliceren. Voor een nieuwe goudmijn zullen we dieper moeten graven, we zullen elders moeten zoeken, het zal duurder zijn om het te produceren dan het nu is. Koffie is een ander voorbeeld, want er zijn echt maar een beperkt aantal plaatsen in de wereld waar we geweldige koffie kunnen produceren. Als we koffie uit andere plaatsen dan Brazilië of Guatemala willen hebben, zal de kwaliteit minder zijn. We zullen verderop in de bergen moeten gaan. Het zal meer input vereisen. Nucleaire ingenieurs. Het is heel moeilijk om het aanbod uit te breiden. Slechts een beperkt aantal mensen kan nucleair ingenieur zijn. Als we meer nucleaire ingenieurs willen, zullen we ze echt uit andere industrieën moeten halen waar ze zeer hoge opportuniteitskosten hebben. Het is dus moeilijk om het aanbod van nucleaire ingenieurs uit te breiden zonder de lonen van de nucleaire ingenieurs op te drijven. Dat is een toenemende kostenindustrie. Bovendien zal elke industrie die een groot deel van de output van een stijgende kostenindustrie koopt, ook een stijgende kostenindustrie zijn. Het is dus vrij duidelijk dat benzine een stijgende kostenindustrie is, want als we meer benzine willen, dan is er meer olie nodig, en olie is een stijgende kostenindustrie. Elektriciteit zal in eerste instantie een toenemende kostenindustrie zijn in de mate dat we onze elektriciteit met steenkool genereren. Dus als we meer elektriciteit willen, zal het meer steenkool vereisen en dat zal de prijs van steenkool omhoog duwen, wat de kosten van de productie van elektriciteit zal opdrijven. Wat we zojuist hebben aangetoond, is dat je voor een toenemende kostenindustrie een stijgende aanbodcurve kunt afleiden. We gaan een constante kostenindustrie doen waarbij je een vlakke aanvoercurve zult zien. En vervolgens een dalende kostenindustrie, die je, zoals je mag verwachten, nu een neerwaartse aanvoercurve zal geven. We zullen dit in aparte lezingen doen. Bedankt.